Inleiding
Welkom in deze eucharistieviering. Fijn dat u gekomen bent. Toch zou ik u een vraag willen stellen. Waarom bent u in godsnaam hier naartoe gekomen? Misschien verbaast u zich over deze vraag. Maar dat is ook precies mijn bedoeling. In de evangelielezing van deze zondag stelt Jezus een vraag aan zijn leerlingen. Een vraag die bij mij verbazing en verwondering oproept en die me aan het denken zet.

Afgelopen vrijdag had ik een vergelijkbare ervaring. Ik was met mijn auto op weg naar de garage. Het was weer tijd voor de jaarlijkse APK-keuring. Op de N35, net voorbij Zwolle richting Nijverdal, zag ik in de berm een geel bord staan. Ik vermoedde dat dit een verkeersmededeling zou zijn. Vandaar dat ik me focuste op dit bord om de tekst goed te kunnen lezen. Op dit gele bord stond echter helemaal geen verkeersmededeling, maar was echter de tekst te lezen: ‘Wie gelooft in de Zoon van God heeft eeuwig leven’.

Mijn eerste reactie was die van verbazing en verwondering. Snel daarop was mijn tweede reactie: ‘Dit kan ik mooi gebruiken voor de overweging.’ Want zowel de vraag van Jezus die we straks horen in het Evangelie, als deze tekst op het gele bord, roepen bij mij vragen op.
Waar geloven we in?
In wie geloven we dan?
Wat betekent het als we zeggen dat we geloven?

Overweging
In de inleiding vertelde ik dat verbazing mij overviel bij het lezen van de tekst op het gele bord. Dat is eigenlijk ook aan de orde bij het lezen van de tweede zin van het evangelie van deze zondag. Hier stelt Jezus zijn leerlingen de vraag: ‘Wie zeggen de mensen dat ik ben?’ Waarom stelt jezus deze vraag? Zit hij in een soort van identiteitscrisis? Laat deze vraag zien dat Jezus diep vanbinnen een onzeker en kwetsbaar mens is, die op zoek is naar bevestiging van anderen?

Net als in mijn vorige overweging, moet ik ook nu aan de zeventigste verjaardag van Koningin Juliana denken. Daarbij denk ik nu specifiek aan de film die toen uitkwam. Deze film heb ik als veertienjarige in de bioscoop gezien. Na het zien van deze film, zijn vooral de beelden van de inhuldiging me bijgebleven. Bij haar inhuldiging beschreef de nieuwe koningin het bijzondere en mooie, maar ook het zware van de taak waartoe zij geroepen was. Dit ontlokte haar de woorden: ‘Wie ben ik dat ik dit doen mag?’ Deze woorden kwamen bij mij binnen, ze raakten mij. 

Misschien is het goed jezelf af en toe te bevragen.
‘Wie ben ik?’ 
‘Wat doe ik?’ 
‘Wie ben ik dat ik doen mag wat ik doe?’ 
In mijn ogen zijn de woorden van deze vragen geen woorden van zwakte. Als veertienjarige, maar ook nu nog, beleef ik de woorden van Juliana als heel krachtig. Dat uitgerekend de nieuwe koningin deze woorden sprak, maakt het volgens mij extra bijzonder. Met deze vraag zet zij zichzelf én ons aan het denken over haar positie. De vraag daagt ons uit haar vraag te herhalen: ‘ja wie ben jij eigenlijk dat je dit mag doen?’ 

Door de vraag te stellen, verdwijnt de vanzelfsprekendheid. De vraag daagt ons uit na te denken om daarmee de vanzelfsprekendheid van het erfelijk koningschap vanuit verschillende perspectieven te kunnen bekijken. Kun je zo ook naar de vraag van Jezus kijken? Juliana stelt haar vraag aan zichzelf en daarmee indirect aan ons. Jezus stelt zijn vraag aan zijn leerlingen en in het evangelie van deze zondag ook aan ons. Kan deze vraag ons uitdagen na te denken? Kan deze vraag ons laten zoeken naar een antwoord? Kan deze vraag iets doen aan de vanzelfsprekendheid waarmee de meesten van ons geloven omdat we nu eenmaal als baby gedoopt zijn? Kan deze vraag ons gelovig-zijn in een ander perspectief plaatsen?

Als de leerlingen antwoorden wat ‘men’ zegt, is dat voor Jezus niet voldoende. Hij scherpt zijn vraag aan. Wie zeg jij dat ik ben? Samen met de leerlingen worden wij met deze vraag heel persoonlijk aangesproken. Durven wij ons zo persoonlijk aan te laten spreken? Kan deze vraag ons op z’n minst aan het twijfelen brengen waardoor we aan het denken worden gezet? Kan de daarmee ontstane twijfel ons ruimte geven om in geloof te kunnen groeien? Gaat het dan om een groei tot aan de hemel of is er een grens aan groeien en moeten we niet almaar groter groeien, maar moeten we juist kleiner groeien?

Deze laatste vraag heb ik niet van mezelf. Die vraag komt uit een artikel in Trouw van afgelopen dinsdag. Roek Lips interviewt hier de bioloog Willem Beekman. Deze bioloog is gefascineerd door het wonder van de natuur. Hij kan zich bijvoorbeeld verbazen over de groei van rups naar vlinder. Als kind heeft hij ooit een pop opengepeuterd. Het was een grote teleurstelling. Wat hij zag was snot. Geen rottingsproces, want het stonk niet. Maar in deze tussenfase van snot was er geen rups meer en er was nog geen vlinder. De rups moet blijkbaar alles opgeven om uiteindelijk te kunnen uitgroeien tot vlinder. Voor mij klinken hier de woorden van Jezus uit het evangelie van deze zondag in door: ‘Want wie zijn leven wil redden, zal het verliezen. Maar wie zijn leven verliest omwille van mij en van het Evangelie zal het redden.’

Dit zijn grote woorden. Loslaten is best spannend. Het vraagt een groot vertrouwen. Het vraagt om een leven in overgave. Uit woorden van de eerste lezing spreekt zo’n groot vertrouwen: ‘Hij die mij zal vrijspreken is nabij. Wie is mijn tegenstander? God de Heer zal mij helpen.’ In het Evangelie scherpt Jezus leven in vertrouwen nog aan als hij Petrus vermanend toespreekt dat hij zich laat leiden door menselijke overwegingen en niet door wat god wil. Maarja, hoe weet je nou wat gods wil is? Geloven is in zekere zin een sprong in het diepe. Het is je overgeven. Het is je zekerheden loslaten. Het is de moed hebben om vanuit verwondering elkaar steeds te bevragen om zo een open dialoog te starten.

Iedere zondag komen we samen om ons te verbazen, om ons te verwonderen over de verhalen die klinken. De woorden van de oude verhalen zijn voor ons als een spiegel. 
Wat staat er geschreven?
Wat zegt dit mij?
Wat zegt dit óver mij?

De bioloog Willem Beekman spreekt over een kaal en kil leven als we niet meer zoeken naar zinvolle verbanden en naar schoonheid. Uiteindelijk moet je het in jezelf vinden zegt hij. Dat is een zoektocht met als leidende vraag: ‘Waar word ik door geïnspireerd?’ 

Kan Jezus voor ons zo’n inspiratiebron zijn? Kan jezus ons op het spoor van deze zoektocht zetten? Durven we loslaten en samen in vertrouwen zoeken naar een manier van leven met zinvolle verbanden, een leven in schoonheid? Durven we straks volmondig in de geloofsbelijdenis te zeggen: ‘Ik geloof…’ met alle consequenties die daarbij horen? Want in de tweede lezing staat: ‘Broeders en zusters, wat baat het een mens te beweren dat hij geloof heeft als hij geen daden kan laten zien?’ 

Kan leven vanuit ons geloof ons zo inspireren dat we de woorden ook om kunnen zetten in daden? Dat we samen blijven geloven in het koninkrijk van god. Dat we met elkaar bouwen aan een wereld van gerechtigheid en vrede zodat het leven voor iedereen eeuwig leven kan zijn? Durven we dit avontuur aan waarbij we weten dat het best zwaar en moeilijk is, maar ook zo mooi en wonderbaar, dat we ons zullen afvragen:
‘Wie zijn wij dat we dit mogen doen?’