Een vader zit aan de rand van het bed, bij zijn zoontje van 4 jaar. Het is al lang bedtijd voor de kleine, maar hij is bang, wil niet dat vader het licht uit doet. Is bang dat zijn vader weggaat. Bang voor wat hij niet meer ziet; het monster onder het bed. Vader moet bij hem blijven, dat geeft zekerheid. Dan is het donker niet echt donker meer. Vader is de rots in de branding, als hij er maar is.
Een dochter zit aan de rand van het bed, bij haar oude moeder van 89 jaar. Ze is moet, moet van het leven. Aar dat maakt haar ook bang, bang voor het ongewisse. Ze is bang voor het onbekende, voor wat er komt na haar sterven. Wat gebeurt er met haar, wat gebeurt er met haar kinderen en kleinkinderen. Ze vertrouwt op God; Hij zal het onbekende wegnemen. Als een rots in de branding.
In het evangelieverhaal van vandaag spreekt Jezus over bang zijn. De eerste keer gaat het over heel concrete zaken. Mensen zijn bang voor het onbekende, voor het verborgene. Een beslissing die ze moeten nemen, onbekende mensen ontmoeten. We zijn bang voor het donker. En dan gaat het niet alleen over de lichtsterkte van de gloeilamp. We zijn bang voor wat gefluisterd wordt, waar we niets over kunnen zeggen. Het gaat over de relatie tussen mij en de de wereld om mij heen.
De tweede keer dat Jezus over niet-bang-zijn spreekt gaat het meer over het lichaam en de ziel. Heel je mens-zijn komt dan in beeld. Hoe sta je naast of tegenover de ander? We zijn bang dat we onszelf verliezen; dat we onszelf niet kunnen zijn. Of juist wel.
Ten slotte komt Jezus voor een derde keer te spreken over bang-zijn; ten aanzien van ons eigen leven. En zo komen we tot de relatie met God, die ons erkent als kind van God.
Bang zijn. En aan de andere kant: vertrouwen hebben. Vertrouwen in mezelf, vertrouwen in de ander en vertrouwen in God. Dat zijn de drie pijlers aan de andere kant. Tegenover bang-zijn staat geloven, vertrouwen.
Zelfvertrouwen, er van uitgaand dat je mag zijn wie je bent, dat je gehoord en gezien wordt. Veel mensen hebben een negatief zelfbeeld, geloven niet in zichzelf. Jezus stelt daar bij: vertrouw in jezelf; je bent een kind van God. Hij heeft je geschapen en zag dat het goed was.
Vertrouwen in de ander. Er van uitgaan dat de ander ook zichzelf mag zijn; kind van God is. Je hoeft niet bang te zijn voor die ander; hij is geen wolf of vijand. Een ander mag anders zijn, maar is niet meteen goed of slecht.
Vertrouwen in God. Vanuit ons zelfvertrouwen, samen met de ander. God als basis van ons geloof, als basis voor ons leven. In liefde geboren, de toekomst tegemoet.
Kortom: er staan drie pijlers van angst aan de ene kant van de brug en er staan drie pijlers van geloof aan de andere kant. En samen overspannen ze de stroom van het leven, de kolkende rivier, de koele beek. Ze komt via de schepping van God en gaat via het leven van mensen. Op weg naar eeuwig leven.
Een jonge man zit aan de rand van het bed, bij zijn vrouw die in verwachting is. Ze is bang voor wat mis kan gaan. Haar man geeft haar moed en kracht. Zij geeft hem vertrouwen. Samen geloven ze in het nieuwe leven; samen gaan ze de toekomst tegemoet.