Zusters en broeders, steeds weer hoor ik na vakanties van heel veel mensen dat zij toch even een kerk zijn binnengestapt en een kaarsje hebben aangestoken. In welke kerk je ook binnen gaat, zeker in de wat zuidelijker landen, er branden altijd kaarsjes, en veruit de meeste van die kaarsjes, branden bij het beeld van Maria. ‘Sta ons bij in alle nood’, zo bidden die kaarsjes in onze naam. Want dat is waarom we ons tot Maria wenden: dat ze ons zou bijstaan. We kunnen dat aan alle heiligen vragen, we kunnen het vragen aan Jezus, we kunnen het vragen aan onze Vader in de hemel, maar we vragen het toch vooral aan Maria. En we doen dit, omdat Maria een mens is zoals wij. Net als wij kende zij geluk en ongeluk, vreugde en verdriet, zekerheid en onzekerheid, vertrouwen en angst. Maar hoe dan ook, zij bleef trouw en zij bleef geloven. Zij ging niet ten onder aan pessimisme en wanhoop, niet aan drank en drugs, niet aan anorexia, en ze slikte geen pillen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Nee, haar geloof en trouw bleven sterk, ook toen haar goddelijk kind moest geboren worden in een stal. Ook toen ze naar Egypte moest vluchten omdat haar Kind bedreigd werd. Ook toen haar Zoon van twaalf buiten haar weten om in de tempel achterbleef, en bijna arrogant vroeg of ze niet wist dat Hij in het huis van zijn Vader moest zijn. Ook toen Hij als een gemene misdadiger aan het kruis werd geslagen. Dat is wat ons tot haar doet bidden en waarom we haar steun vragen: dat wij niet ten onder zouden gaan wanneer we kreunen onder onoplosbare problemen en tegenslagen, onder inspanningen die niets opleveren, onder ziekte en ellende. Dan bidden we om haar steun, en dat haar voorbeeld ook onze weg zou zijn. We steunen daarbij ook op haar Magnificat. Haar loflied omdat zij door God werd uitverkoren om de moeder te worden van zijn Zoon. Zij, een jong meisje uit een onooglijk klein dorpje in het immens grote Romeinse rijk. Geen keizerin of machtige vrouw van hoge adel uit Rome of een andere belangrijke stad, maar een doodeenvoudig meisje dat, net als de andere vrouwen in haar cultuur, niet meetelde in de maatschappij. Rechten had ze niet, alleen maar plichten en volstrekte onderdanigheid. En toch kiest God de Heer voor haar. Haar vreugde om die uitverkiezing zingt ze uit in haar Magnificat. Dankbaar dat God vol liefde is voor armen en kleinen, dat Hij de machtigen en de rijken met lege handen wegstuurt, en dat Hij barmhartig is voor eeuwig. Ook daarom blijft Maria ons aanspreken: om haar geloof in Gods liefde. Geen voorkeurliefde voor rijkdom en macht, maar voor nederigheid en kleinheid, want alleen daarmee wordt de wereld leefbaar voor iedereen, en dat is toch wat wij willen: een wereld waarin we gelukkig kunnen zijn, een wereld waarin we niet geconfronteerd worden met wreedheid, oorlog, uitbuiting, onderdrukking. Dat zulke nood niet over ons zou komen, ook daarvoor bidden we tot Maria. Hoe dreigend die nood is, zien we in de eerste lezing. Johannes, de auteur van het boek van de Openbaring, schetst die nood in merkwaardige beelden. Als een vernietigende en moordende draak keert het kwaad zich tegen de wereld, veegt het een derde van de sterren aan de hemel weg en werpt ze op de aarde. We weten wat die draak en die weggeveegde sterren zijn: dat zijn de vreselijk oorlogen, volkerenmoorden, vernietigingen, uitbuitingen, slavernij die de wereld eeuwenlang geteisterd hebben, die ook vandaag helemaal niet uitgeroeid zijn, en waarbij we alleen maar kunnen hopen dat het Kind dat Maria heeft gebaard de draak van het kwaad zal overwinnen.Zusters en broeders, laten we ook daarvoor bidden tot Maria: dat haar Zoon, dat God de draak van het kwaad zou overwinnen. Dat zij onze gebeden om vrede zou doorgeven aan God onze Heer. Dat wijzelf met haar steun zouden streven naar liefde en vrede. Amen.