Pinksteren is een doorbraak, een omwenteling. Jezus’ kruisdood was een breekpunt. De apostelen en leerlingen waren gebroken mensen. Geschokt, ontgoocheld, ontmoedigd. Ze geloofden niet meer in Jezus. Hij was door de hoogste religieuze instanties veroordeeld als ketter en valse profeet. Uitgejouwd door de menigte. Weggehoond. Vernederd. Gruwelijk geëxecuteerd door de Romeinen.

Slechts schoorvoetend en geleidelijk komen de leerlingen tot verrijzenisgeloof. De vrouwen die zeiden dat Jezus leeft werden niet geloofd. “Beuzelpraat” is de reactie. Thomas twijfelt nog als anderen al overtuigd zijn van Jezus’ verrijzenis. En ook als hij zich weer aansluit bij de groep
en uiteindelijk tot geloof komt, zijn er nóg die twijfels. Het staat er duidelijk bij het verhaal over de hemelvaart bij Mattheus: ‘Toen ze Jezus zagen vielen ze op de knieën, sommigen twijfelden’. En als ze uiteindelijk dan toch gezamenlijk geloven in Jezus’ verrijzenis, kruipen ze als angsthazen samen achter gesloten deuren en ramen.

En dan gebeurt Pinksteren! In het boek Handelingen vinden we het relaas. Het is als een grote happening. De mensen ‘liepen te hoop’. Het gaat er onstuimig aan toe. Er raast iets als een stormwind. Met veel ‘gedruis’. Er ontstaat iets wat op vuur gelijkt en waardoor allen worden aangestoken. Onverschrokken spreken de apostelen in ‘vreemde talen’ en de mensen geraken ‘buiten zichzelf’. Het vervolg van het verhaal spreekt van drieduizend mensen die zich laten meeslepen door de preek van Petrus en christen worden.
Pinksteren is de doorbraak van de Heilige Geest die een omwenteling te weeg brengt in de leerlingen. Zij worden enthousiaste getuigen die warm lopen voor Jezus en zijn evangelie. Pinksteren is een nieuw begin. Een gebeuren vol bewogenheid, geestdrift, durf, dynamiek.

In de versiering heb ik geprobeerd dat aanschouwelijk te maken: De apostelen – uitgebeeld door de rode kaarsen – zijn mannen die met beide voeten op de grond staan. Dat wordt gesymboliseerd door de kandelaars in aardekleuren, De apostelen – de rode kaarsen – staan in vuur en vlam. Daardoor ontstaat er dynamiek, beweging, GEESTdrift. Dat is uitgebeeld in de duiven die in beweging komen. Een ingrijpend gebeuren. De leerlingen worden andere, nieuwe mensen. Hun geloof werkt ongelooflijk aanstekelijk. Drieduizend bekeerlingen! De kerk is gesticht. De wereldkerk van toen en nu, van twintig eeuwen!
En hier zitten we dan rustig op onze stoelen in de eenentwintigste eeuw en we vieren Pinksteren. Het feest van de GEESTdrift. Hoe voelen we ons?  Vragen we ons af waar het enthousiasme is van het eerste begin? Heffen we een klaagzang aan? Over het priestertekort, het celibaat, het gebrek aan jongeren, de discriminatie van de vrouw, de houding van onze kardinaal, het leeglopen van onze kerken, de vergrijzing en verkleining van parochies en gemeenschappen?
Dan wordt dit Pinksterfeest een soort uitvaartliturgie. Vol ongeloof dat het ooit anders wordt. Zonder hoop op een nieuwe toekomst.
Maar we kunnen hier inderdaad rustig op onze stoelen zitten maar wel… zonder berusting. Zeker niet met nostalgie naar het rijke roomse leven van weleer. Naar een rooms-katholieke kerk als een bolwerk, een vesting, een supermacht, een wereldwijd netwerk vanuit een hiërarchie die zeggenschap had over alles en aan iedereen haar wil oplegde. Een triomfalistische kerk die de waarheid in pacht had en beslag legde op de gewetens van mensen. Een majesteitelijke kerk waar iedereen vol ontzag naar opkeek. Een kerk als ‘de stad Gods’ op aarde.

Ik schets het nogal grof en karikaturaal. Maar de écht ouderen zien misschien nog wel de volle kerken, de lange rijen voor de biechtstoel, de plechtige processies door volle straten, de paus, getooid met de tiara, op de draagstoel, toegejuicht door een onafzienlijke massa; de donderpredikers  in barstensvolle kerken met knikkende en soms bevende gelovigen.
Ja, ook toen liepen de mensen te hoop. Er was ‘gedruis’ en ‘vuur’ en men sprak onverschrokken in vele talen de voor iedereen niet mis te verstane waarheid.
Toen ik met Pinksteren 2006 in Rome het laatste jaar voor mijn eeuwige gelofte begon waren daar op het St. Pieterplein tienduizenden gelovigen aanwezig. Een andere tijd, een andere kerk, een ander Pinksteren. Maar toch… Het was bijzonder te ervaren dat je – herkenbaar als religieus – door velen werd aangesproken. En hoewel er met elkaar in vele talen werd gesproken verstonden we elkaar wonderwel. Er was warmte, geestdrift, nabijheid.
En er vlogen duiven, veel duiven! Voor mij duidelijk voelbaar als het teken van de Heilige Geest. Want de duif wordt vaak als teken van de Geest afgebeeld. Eigenaardig eigenlijk dat bij de beschrijving van het eerste Pinksterfeest naast de vele symbolen voor Gods Geest de duif ontbreekt! Die past blijkbaar niet in de context van storm en vuur en religieus machtsvertoon.
De duif is niet zomaar een klein arm vogeltje. Een duif kan in korte tijd geweldige afstanden afleggen. Met een oriënteringsvermogen dat de mens niet kent. Oorspronkelijk was de duif de bodevogel van de oud-oosterse liefdesgodinnen. Ze overbrugde de afstand tussen hemel en aarde. Ze bracht de liefde van de godinnen naar ons aardse tranendal.
De duif als voorstelling voor de heilige Geest werd zo het symbool voor de moederlijk-vrouwelijke dimensie van God, Voor de leven-schenkende liefde. De Geest als Gods intimiteit. Als Gods persoonlijke nabijheid. Gods bewogenheid voor ons mensen. Geen overweldiging. Geen God die van buitenaf zijn onaantastbare wil oplegt en menselijke onderdanigheid eist. Maar de Geest Gods die in ons wordt een: ‘liefdesvuur dat ons doordringt’ zoals we dat vandaag in het openingslied zongen. Een vuur onder het gebeuren van menselijke gerechtigheid en bevrijding. Een Geest die dan ook van ons afhankelijk wil zijn. Slechts in de mate dat wij gehoor geven aan dit appel komt deze Geest aan het licht. Zonder menselijke respons geen goddelijke doorbraak!

Van die goddelijke Geest wordt gezegd dat hij alles nieuw maakt. Ik denk dat die Geest vandaag de dag kan inspireren tot een kerk van ‘innigheid’. Vanuit dat zacht ‘gefluister van de Geest’. Een kerk van gemeenschap-vormende liefde. Van begeesterde mensen die nieuw-soortige relaties scheppen. Die bouwen aan een wereld zonder kleinering en knechting. Een wereld van intense samenhorigheid die iedereen opneemt in solidariteit. Die hardnekkige barrières, die mensen tegen elkaar opzetten, neerhaalt. Die gemeenschappen doet ontstaan waar iedereen aandacht heeft voor iedereen. Waar men elkaar genegen is. Waar gedeeld wordt naar ieders behoefte.

Een kerk waar zulke liefde leeft, zulke inzet en toewijding, is een plek van Gods Geest, van Gods Liefde. Een thuis voor mensen. Het huis van de Vader waar plaats is voor velen. Dat deze Geest als een vredesduif over ons mag neerdalen. Of anders gezegd: dat de innigheid van Gods Liefde, als een tedere aandrang in ons hart, mag leiden tot dynamische liefdeskracht. We zien dan geen spektakelgebeuren. Misschien zien we wel een innerlijke doorbraak van vreugde en vrede. Misschien zien we vreugde in de lichtende ogen van mensen, die levend van Jezus’ Geest,
een nieuwe zin vonden voor hun leven. Of, zoals in de tekst van Josefmaría Escrivá achter op uw boekje: ‘Hij (de Geest) is het die ons het licht geeft waarmee wij onze persoonlijke roeping onderscheiden en de kracht om alles te doen wat God van ons verwacht.
In het licht van díe Geest wens ik u van harte een Zalig Pinksterfeest!