Inleiding
Zomer, na een lange regenperiode.  Onze buurman begon in de vroege morgen met hooien en ging door tot in de late uurtjes. En hier vlakbij staat het graan al bijna goudgeel op het land. Graan , brood, het is de tweede van de vijf zondagen over de broodrede van Jezus in het Johannes Evangelie. Over wie Hij is, en wat voor ons (leven) broodnodig is. En hoe Hij wegen wijst naar het Koninkrijk. Jezus’ woorden bij de niet gemakkelijk te begrijpen Evangelist Johannes roepen veel op.  Dat blijkt uit het spervuur van vragen dat op Hem afkomt. Ook de relatie met de eerste lezing uit Exodus, het Boek van Bevrijding, zou spanning kunnen oproepen tussen 1e en 2e testament en een makkelijke meningsvorming. Het tijdelijke tegenover het eeuwige. Zeker vandaag met het midden- oosten conflict. Maar Evangelie is Blijde Boodschap. Die hopen wij te beleven. 

Overweging  
Ik weet zeker dat ik het al een keer eerder heb verteld, u weet het misschien nog, maar dan nog is het mij zo bijgebleven dat ik het opnieuw met u wil delen. In het ziekenhuis waar ik destijds werkte, was ik op de zondagen soms vrijwilliger in de liturgieviering. Ik assisteerde bij het uitreiken van de communie. Een man, alleen, langdurig behandeld in het psychiatrisch ziekenhuis, kwam naar voor. Hij stak zijn hand uit voor het ontvangen van het H. brood en ook een leeg, halfopen luciferdoosje. De pastor keek hem vragend aan. De man zei: “voor deze week, dan ben ik niet zo alleen”. In dit verhaal zit misschien we de kern, waar het Evangelie vandaag om draait. Niet zo alleen, ergens bij horen, bij iemand horen. In het vertrouwen dat het H. Brood hem de week door zal helpen. Het Brood, gevuld met Gods liefde. 

Het is geen gemakkelijke tekst, deze zondag. De opdringerige menigte, die, zo kwam het op mij over, nogal dwingend vragen op Jezus afvuurde. Misschien waren het oprecht zoekende mensen. Misschien ook om Hem uit te lokken tot een eenzijdig standpunt.
Is deze Jezus méér dan Mozes?
Wat is dat dan voor brood dat het ánders is, dan het manna, in het Hebreeuws mn, niet goed te vertalen.

In ons koorgebed zeggen of zingen wij regelmatig de lange psalm 78: Hij liet manna tot spijs op en regenen, hemelkoren was wat Hij gaf; brood voor engelen kreeg ieder te eten. Voedsel zong Hij hun toe tot verzadens. Maar er is ook, en daar begint de psalm mee, de oproep tot lering, waarbij het antwoord is: openen wil ik mijn mond tot een les.  Dat gaat over Mozes, over het geschenk van de Tora, het boek der wijzing. Het boek waaruit ook Jezus leerde en waar Hij mee leefde.  
Waren de mensen deze les vergeten? Werd die veronachtzaamd in de hectiek van het leven? Of was hun klagen ten diepste een verlangen naar bestaanszekerheid? Reikte Mozes’ gezag, dat alles van God komt, niet ver genoeg? Jezus, die diep respect had voor het gezag van Mozes en Elia, wet en profeten, zegt scherp: Werkt niet voor het voedsel dat vergaat. De mens leeft niet van brood alleen, van de hand in de tand. 

Jouw, uw, ons, leven heeft een bedoeling. Voedsel tot eeuwig leven, dat de Mensenzoon zal geven.  Op Hem heeft God zijn zegel gedrukt, staat er in uw boekje. De NBV gebruikt het woord “volmacht”, maar een zegel, sfragis, een waszegel, heeft oude papieren. Dat zegel, ontvingen wij bij het H. Vormsel, in geurend Chrysma. Het is het zegel van Gods geest over ons leven en is onuitwisbaar. Gods zorg, die blijft. Zijn liefde die niet van ons wijkt. Hoe ons leven ook verder gaat. Welke keuzes wij ook maken. 

De toon van de vragenstellers naar Jezus lijkt anders te worden als ze m.i. meer open en eerlijk vragen: welke werken moeten wij dan verrichten? Wat moeten we doen? We hadden toch al de ervaring van het manna? Geef ons van dat levende Brood….

Dat doet denken aan de Samaritaanse vrouw bij de bron in de woestijn destijds zei: Heer, geef mij dan van het levende water… dat ik noot meer dorst zal hebben. Jezus antwoordt daarop met zijn eerste Ik Ben woord.  Ik Ben.. Gods naam, zijn aanwezigheid in en om ons. Om het ons te leren, God liefhebben en de naaste als mijzelf, om dienstbaar te zijn. 

We kunnen het Evangelie- gedeelte van deze morgen niet los zien van vorige week. van dat jongetje met die enkele gerstebroden. Die alles…. wat hij in handen had aan Jezus gaf. Een immens groot geschenk. Die wilde delen, spontaan en op zijn gevoel. Delen- om- niet.  Bereid zijn te delen, ongeacht de afloop; en durven, willen, ontvangen. Medebroeder Fons gebruikte vorige zondag in dat kader de woorden geloof, hoop en liefde. Dat is Tora doen.

Ik keer nog even terug naar psalm 78: 
Hun hart was niet blijvend bij Hem, maar God bracht hen met omzichtige hand, zachtjes.. weer terug. Ons leren is lernen, een levenslang proces van vallen en opstaan,  van het voedsel , het manna, dat we nodig hebben uit zorg voor ons lichaam; en het Brood dat ons geestelijk voedt en ons steeds terugbrengt naar de Bron en oorsprong van ons leven, dat alles komt uit Gods hand. Het is niet vanzelfsprekend, en vraagt onze inzet, onze dank aan God, ons gebed, ons samenleven én werken, met elkaar. 

Af en toe kijk ik via NPO start het programma “Over- Leven” terug van Coen Verbraak, een heel goede en integere interviewer. Zijn gasten hebben in hun leven de nodige beproevingen doorstaan en zijn erdoorheen gekomen. Van armoede (geen brood voor je gezin), van ziekte, van verlatenheid, dood van geliefden. 
Zijn laatste vraag luidt steevast: “Wat maakt het leven de moeite waard?”
De man met het luciferdoosje gaf reeds het antwoord…
Hij heeft het begrepen. 
En wij?