De eerste vraag die bij je op kan komen als je dit evangelie leest is: als we lezen over de wijnbouwers, de pachters, bedoelt Jezus dan met de pachters het hele joodse volk? En wordt hier dan het hele joodse volk verworpen om alle moord en doodslag van een aantal mensen? Nee, maar we moeten het wel goed lezen. We moeten ons niet laten leiden door onze normen. Wij vinden al snel dat er recht moet geschieden, dat er vergelding plaats moet hebben. Want als je nagaat wat die landeigenaar allemaal voor zijn wijngaard heeft gedaan, dan moet je wel zeggen: hij had er toch echt niet meer voor kunnen doen. Hij heeft de wijngaard aangelegd, er een omheining omheen gezet er een wachttoren in gebouwd om diefstal te voorkomen, en er een speciale perskuip in gezet om de oogst van de druiven al op het land te kunnen persen. Meer had hij toch niet kunnen doen. En toch heeft hij van de wijnbouwers die zijn wijngaard bewerken niets dan ellende gehad. Want toen het tijd werd om te oogsten, dat moet ongeveer in deze tijd van het jaar zijn geweest, toen hij zijn mensen naar de berghellingen stuurde om die goede wijn in ontvangst te nemen werden ze mishandeld, gegeseld, ja zelfs gedood. En dat gebeurde ook toen hij voor de tweede keer dienaars stuurde. Dat gebeurde zelfs met zijn eigen zoon die uit de wijngaard werd gezet en vermoord. Als je dit alles hoort is onze norm: hij zal dat die mensen wel radicaal vergelden. En dat is ook het antwoord van zijn toehoorders wanneer Jezus vraagt wat er met die wijnbouwers moet gebeuren. De landheer zal hen wel een ellendige dood doen sterven. Maar dat gebeurt niet. Voor ons is nu duidelijk wat hier gezegd wordt. God heeft letterlijk alles voor zijn volk gedaan. En nu stelt dat volk Hem behoorlijk teleur. Maar Hij neemt geen wraak. Hij vergeldt het hun niet. Nee, Hij stuurt opnieuw zijn eigen Zoon, door Hem te doen verrijzen. Hij maakt Hem zelfs tot de hoeksteen waarop zijn volk kan steunen. Hij verwerpt het volk niet Hij maakt duidelijk dat alle volkeren God ter gaan. Op last van de Heer is dat gebeurd. En het is wonderbaar in onze ogen. Jezus is niet de stukgelopen held, de vruchteloze verdediger van de armen, van de kleinen en de machtelozen. Hij mag dan ter dood zijn gebracht op aandringen van hen die het volk moesten leiden, maar God heeft Hem uit de dood doen opstaan. Dan wordt het leven en de liefde die Hij uitstraalt een deel van het leven van zijn leerlingen. Zij gaan zich spiegelen aan de houding van Jezus. Zij gaan inzien dat wraak en vergelding alleen maar meer ellende te weeg brengen. De houding van Jezus is het beeld van de zorg en de toewijding van de wijngaardenier. De zorg en de toewijding waarmee God de wereld en wat er op leeft, dus ook wij mensen, heeft geschapen. Als wij onze behoefte aan wraak en vergelding niet langer projecteren op God maar leren van het voorbeeld van Jezus, de wijngaardenier, kunnen ook wij misschien wat afstand nemen van het maar ongenuanceerd een ander laten boeten, dan kunnen we misschien eens een keer afzien van vergelding en wraak. Dan wordt door ons niet meer uitgekeken naar vernedering van de machtigen. Natuurlijk vreet het aan ons om te moeten toezien hoe weerloze mensen de dupe worden van oorlog en geweld, hoe kinderen als soldaten worden ingezet, hoe bevolkingsgroepen elkaar op de meest verschrikkelijke manieren soms uitmoorden en ga zo nog maar door. Ieder van ons kan hier nog een rijtje ellende aan toevoegen. Als we dat bereiken, dan kan ook de droom geloofwaardig worden dat er iets met ons kan gebeuren, dat we geen wraakgevoelens meer hebben, maar dat de liefde in ons echt een plaats krijgt. Dan mogen we ook hopen dat de vrede van God, een begrip dat alle begrip te boven gaat, dat die vrede in ons geboren wordt. Dan lukt het soms dat we inderdaad bidden dat de liefde in ons zal opbloeien of tot leven komen Dan worden we zelf anders en zullen we ook anders naar de wereld kijken. Dan hebben we ook geen behoefte meer aan een God die wraak neemt.
Dan kunnen we echt gaan genieten van de goede wijn uit de wijngaard van de Heer.
Auteur: admin
In de joodse en christelijke traditie is het een oud gegeven dat wat de Bijbel over God vertelt, ook heel veel zegt over onze eigen roeping en onze menselijke opdracht. Wanneer bijvoorbeeld van God verteld wordt dat Hij barmhartig en genadig is, houdt dat in dat ook wij Hem daarin mogen volgen.
Het is onze taak om aan Gods goedheid telkens een menselijke gestalte te geven. God vergeeft, wij worden uitgenodigd op onze beurt te vergeven. Dat besef komen we voortdurend tegen in de woorden van Jezus; Wees barmhartig zoals de hemelse Vader barmhartig is. Dat brengt ons bij de vraag van Petrus die we zojuist in het evangelie hoorden. Hoe vaak moet ik mijn naaste vergeven? Tot zevenmaal? Dat is toch al heel wat, vindt u niet? Petrus lijkt het tenminste voldoende te vinden.
Maar Jezus wijst hem erop dat de maatstaven in het Koninkrijk anders zijn. Daar wordt niet geteld.
Niet zeven keer, maar tot zeventig maal zeven keer. In eerste instantie zullen velen van u zeggen; dat is een boeiende gedachte, een groot ideaal. Maar toch ligt hier ook een grote mogelijkheid. Zeven maal zeventig maal, kan dat zomaar? Er kunnen in een mensenleven dingen gebeurd zijn die zo erg zijn dat vergeven gewoonweg niet kan. Iemand die als kind, maar ook als volwassene misbruikt, vernederd of ontkend is en daar levenslang de kwalijke gevolgen van ondervindt, is niet geholpen met het advies: je moet het maar vergeven. Dat zou niet alleen een ontkenning zijn van wat er gebeurd is, maar ook van de persoon zelf. Woede, agressie en boosheid hebben dan recht op bestaan. We mogen slachtoffers niet opzadelen met een verkeerde oproep om te vergeven. Er gebeurt soms kwaad dat te groot is om binnen één mensenleven verzoend te kunnen worden. Denk bij voorbeeld aan ouders van wie een kind vermoord of ontvoerd is. Maar ook aan wat verschillende volkeren elkaar aandoen. En je hoort dan ook opmerkingen als; ik kan niet vergeven, mijn hele leven is geruïneerd. Maar ik bid dat ik zo ver mag komen dat ik hem of haar niet langer blijf haten en vervloeken. Een dergelijke houding is indrukwekkend en laat tegelijkertijd zien dat vergeven niet zomaar voor de hand ligt. Moeten we de woorden vergeven en verzoening dan maar vergeten. Nee, in geen geval, we zouden ons er een slechte dienst mee bewijzen. En we zouden ontkennen wat toch tot de kernpunten van ons geloof hoort; dat wij, mensen, leven dankzij genade. We weten maar al te goed dat kwaad met kwaad vergelden onze wereld geen stap verder brengt. Wraak nemen maakt de ellende alleen maar groter. Vergeven, tot zeventig maal zeven maal. We hoeven dat niet zo ver van huis te zoeken. Niemand van ons kan verder als hij of zij niet kan rekenen op de mildheid en het geduld van de ander. Geen enkele relatie houdt stand als er geen volwassen mededogen is voor elkaars zwakke kanten. Met alleen maar op je strepen staan redt je het niet, in geen enkele relatie. Zonder begrip en vergeving van anderen heb je geen levenskansen. Je zou nergens blijven als er niet een paar mensen om je heen zijn die je niet vastpinnen op je tekorten, die ondanks alles in je blijven geloven. Echte vergeving is niet goedkoop. Ook niet halfzacht. Er zal bewust om gevraagd moeten worden. Het betekent ook niet: zand erover, vergeten de zaak en we gaan gewoon verder alsof er niets is gebeurd. Iemand die mij vergeeft zegt als het ware tegen mij; Je hebt meer in je dan je nu van jezelf hebt laten zien. Het betekent dat je niet wordt vastgenageld op je zwakke kant, maar dat er een nieuw beroep wordt gedaan op het goede in je. Dat is bevrijdend, dat opent toekomst. Er wordt dan niets gladgestreken of goedgepraat, maar er ontstaat een nieuw perspectief. Of zoals Jezus de overspelige vrouw wegzendt met de woorden; ga heen en zondig niet meer. Nogmaals, er wordt bij vergeven niets ongedaan gemaakt of weggemoffeld, want de schuldige blijft verantwoordelijk voor wat hij verkeerd heeft gedaan. Dat kan niet op een ander worden afgeschoven. Ook niet op God.
Vergeving wol daarom ook niet zeggen dat je schuldgevoel met een pennenstreek is uitgewist. Dat kan niet en dat mag niet. Geloven in het mysterie van Gods barmhartigheid betekent niet dat je schuld wordt ontkend, maar wel dat je aan je schuldgevoel niet stuk hoeft te gaan. Dat kan een startpunt zijn voor een nieuw besef van verantwoordelijkheid. Zeventig maal zeven maal. Dat is geen keiharde eis, geen onverbiddelijk gebod. Met dit woord wil Jezus ons richting wijzen.
Het is geen recept, maar het schetst een mentaliteit, een grondhouding. Het houdt iets bij ons wakker. Al is het alleen maar de gedachte dat haten en wraak nemen ook iets stukmaken bij onszelf.
Want haat maakt verbitterd. De inmiddels overleden zuid afrikaanse dominee Beijers Naudé, die jarenlang door zijn eigen kerk is vernederd en gekleineerd heeft ooit tegen zijn vrouw gezegd; Als je merkt dat ik verbitterd raak, moet je me dat zeggen. Als je jezelf opsluit in je haat, wordt je een tweede keer slachtoffer. Vergeven en vergeven worden, het is een ongelooflijk kostbare mogelijkheid die ons gegeven wordt. Het is de enige uitweg uit de kringloop van kwaad met kwaad vergelden. Zonder die opening blijven we altijd gevangenen van ons verleden. Als we niet proberen recht te zetten wat verkeerd is geweest, blijven we mensen met alleen maar een verleden, zonder toekomst. Vergeving voorkomt dat wat gebeurd is ons innerlijk gaan verharden en verzieken. Vergeving schept de mogelijkheid toe te groeien naar iets nieuws. Dat vraagt veel, van beide kanten. Het is een lange weg. Langer en moeizamer dan we vaak denken. Maar de moeite waard om te gaan. Tot zeventig maal zeven keer wordt ons gevraagd aan die beweging mee te doen. Ook al zal het ons niet iedere dag lukken. Een mens kan niet alles. En toch weten we diep in ons hart; zonder barmhartigheid blijft het een puinhoop. Zonder genade blijft alles bij het oude.
Laatst zat ik te praten met een jonge man, over werk, sollicitatie, werkloosheid, personeelstekort. Het waren woorden van deze tijd. En we kunnen ze aanvullen met woorden als assessment, psychologische testen, ceo, management. En ga zo maar door.
Ik vergeleek het al gauw met de situatie, zo’n veertig jaar geleden. Je zat dan gezamenlijk met vier of vijf vertegenwoordigers van de school rond de tafel. Er werden cases voorgelegd en er werd gekeken naar hoe je reageerde. Zo werd je beoordeeld als de nieuwe schoolleider, passend in het team.
Veel situaties zijn hetzelfde gebleven. Het gaat tenslotte om mensen die passen in het beleid en de visie van de werkgever. Voor een treinmachinist kijk je naar andere vaardigheden als voor een secretaresse van een bouwbedrijf. In mijn geval zochten we leerkrachten die mee kunnen gaan in het voortgangsproces van teamleden en van leerlingen. Over een paar weken zal het duidelijk worden. Het land gaat nieuwe leiders krijgen, jonger? Meer ervaren? Of juist niet. Populair of populistisch?
Ook Jezus stond voor een schier onmogelijke taak. Hij moet een opvolger gaan zoeken. Iemand die het ‘rijk van God’ zal verkondigen, op de manier zoals Jezus dat doet. En de leerlingen noemen een aantal namen. Die zouden zeker geschikt zijn als voorbeelden. Johannes de Doper vanwege zijn charisma. Hij zal de verkondiging als een heel dringende zaak verkondigen. Hij maakt het zichtbaar en tastbaar in zijn dopen in de rivier. Maar er worden meer kandidaten genoemd door de mensen. Wat denken we van Elia, de grote profeet, die samen met Mozes op de berg verscheen. Maar samen zijn ze wellicht te wettisch, te weinig bevlogen. Hij zal zeker een vurig pleidooi houden, maar misschien ook te lang geleden. Nog een profeet wordt genoemd als opvolger en plaatsvervanger. Jeremia, zoon uit een priestergeslacht. Wellicht is ook hij meer van de regel dan van wat Jezus voor ogen heeft.
En Jezus blijft dan hangen bij zijn altijd wat weerbarstige leerling. Emotioneel, direct handelend. En Petrus stelt voor: Jezus zelf, zoon van de levende God. En Jezus kaatst de bal terug. Petrus zal hem opvolgen als leider van de kerk van Christus. Petrus krijgt de sleutels in handen, hij kan bepalen wanneer de hemel open en dicht gaat. Hij kan de richting en de richtingwijzers neerzetten.
Maar wat heeft Petrus wel en de anderen niet. Petrus, altijd een beetje tegen de draad in. Meestal net iets vuriger dan zijn medeleerlingen. Meestal net iets te snel met reageren. In het hele evangelie komen we Petrus tegen als een trouwe en eerlijke dienaar. Alhoewel, Petrus vlucht ook weg aan het eind van het verhaal, ook hij houdt de trouw niet vol. Petrus zou tijdens het Laatste Avondmaal dit over zichzelf gezegd kunnen hebben:
Ik ben een haantje de voorste, dat weet ik wel,
maar als we willen dat de zaak vooruit gaat,
dan moet er toch iemand de leiding nemen ?
Jezus moet toch weten hoe betrouwbaar ik ben,
hoeveel ik van Hem houdt ?
Zo herkent iedereen wel een stukje van zijn of haar leven in het verhaal van Petrus, als bouwer van de kerk. En wat wordt er dan wel van hem verwacht? Geen grote paleizen en kastelen, geen wetboek van strafrecht, geen rechtbank, geen regels en wetten. Maar een menselijk gezicht van de kerk, de geloofsgemeenschap. En dan gaat het over mensen die zoeken naar geluk, zoeken naar zin in en van leven. En die zoektocht naar geluk is niet passief wachten tot iets gebeurt. Nee, de zoektocht naar geluk is een weg te gaan, met steeds nieuwe horizonten, nieuwe wegen en paden.
Zo zal de kerk, als gemeenschap een nieuwe weg in moeten gaan, na alle rampen en gebeurtenissen van de laatste eeuw. Hoe gaan we daar mee om? Is er een theorie die erachter zit? Is het een zuiver klimatologische kwestie? Gaat het om menselijk ingrijpen? Vragen en vragen waarop geen antwoord te geven valt. Soms zien we een richting, soms ontstaat een visie. Maar helder is het niet. Als kerk, als gemeenschap kunnen we samen spreken over deze zaken, kunnen we handelen vanwege deze zaken. Dat lijkt theoretisch, maar kan gemakkelijk vertaald worden in de dingen van iedere dag. Ook wij, als christenen, hebben een visie op klimaat en milieu; ook wij, als christenen, hebben een visie over leiderschap en omgang met mensen.
Zo kunnen we meebouwen aan het rijk van Christus, waar Johannes de Doper, Elia, Jeremia en Jezus de fundamenten voor hebben neergelegd. Wij kunnen hen navolgen.
Als je er onbevangen naar kijkt, het op je af laat komen, dan kan het Evangelie je soms tegen de haren instrijken. Zoals het gedeelte dat zojuist werd voorgelezen, wat zich aan woorden afspeelt tussen Jezus en de vrouw. In elk geval door de manier waarop de Evangelist Mattheus Jezus doet reageren, het verhaal misschien componeert. De vrouw komt op voor haar zieke dochter, die dat zelf niet kan. En ze laat, als een terriër, niet af!
Waarom wijst Jezus de vrouw, zo bruut bijna, af? Zijn leerlingen en Hij waren naar een grensgebied vertrokken, het gebied van Tyrus en Sidon. Misschien was Jezus in zijn eigen omgeving de disputen beu en de tegenwerking die Hij ondervond. Als we door zouden lezen, dan leggen ze heel wat kilometers af en we zien dat Jezus dat vaak doet, net binnen of net over de grens verblijven. Een grensganger!
De vrouw, zonder naam in onze tekst, voelt dat ze bij Hem moet zijn met haar zorg. En ze roept Hem met zijn messiaanse titel: Zoon van David, Ze is niet joods, maar in dat wat genoemd wordt heidens gebied waren wel joodse conglomeraties. Misschien was Jezus daarnaar op weg. Zoon van David, heb medelijden met mij! Zij weet wat ze wil en ze oet een beroep op zijn hart en barmhartigheid en ze blijft ondanks opmerkingen en tegenwerpingen het gesprek gaande houden. Misschien kent of onderhoudt ze niet de Tora, of het joodse religieus leven, maar ze heeft de kruimels ervan opgepikt. En die geven haar moed. Zij heeft haar geloof. En haar eigen geweten. En haar moederhart dat pijn doet. En wie zal en mag eigenlijk zeggen of ze er wel of niet bij hoort? Wie wel of niet welkom wordt geheten. Waar is de gastvrijheid. Hoe hoog zijn de muren, hoe dicht de deuren?
Ik weet dat ik al eerder het project naar een synodale kerk heb genoemd. Het logo staat hier nog in de hal. De start met webinars en lezingen was als een frisse wind, zo levendig. Gericht op inspraak en participatie van alle gelovigen wereldwijd. Hoe wij de Kerk, met een hoofdletter, beleven en zien. De continentale fase die nu loopt heeft als speerpunt dat wij een luisterende kerk moeten worden. Van de leiding, het Bestuur, Paus en Bisschoppen naar de gelovigen maar ook vice versa. Wat geloven en hopen wij? Wat zijn onze vragen en zorgen? Wat zou er moeten veranderen en zal ooit het ambt, in elk geval het diakenambt, voor vrouwen toegankelijk worden? Er is zoveel geloof, zoveel talent, zoveel verlangen ook! Waar loop je tegenaan, wat als jouw kerk, waar je gedoopt, gevormd, wellicht gehuwd bent, wat als die wordt verkocht, of afgebroken. Wat is mijn/onze zeggenschap in de parochie? Waar blijft de stem van vrouwen- vooral- en mannen? Wij zijn samen immers de Kerk, volk van God.
Kort gezegd: hoe Top- down of hoe Bottom- up zou het kunnen zijn binnen het feit dat wij horen bij een wereldkerk, die een hiërarchische kerk is. En ook moet zijn! Maar dat is een andere overweging.
Toen wij, van Mariëngaard, hier begonnen in 1992, waren er in de parochies rondom vele lekenvoorgangers. Zeer enthousiaste vrijwilligers. Henk Weijts, Willemien en ik hebben zo’n 30 cursusavonden met hen mogen houden. Op één ervan deelden we plastic koffiebekertjes en een schaar uit met de opdracht: Bouw je eigen kerk! Zoals jij die zou willen zien. Er werden ramen uitgeknipt, een of meerdere deuren, soms naar alle kanten en ik weet nog dat iemand de beker geheel openknipte tot de bodem en die plat op tafel legde. Een boeiende avond. Een pré- synodale zou ik nu zeggen. Wij zijn ingebed in een deel van een wereldwijd instituut. Met afspraken en regels. Die had Jezus, Zoon van de Tora, ook en soms heel stellig. Zoals vandaag. Maar hoe mag jouw geweten spreken, de vrucht van het 2eVaticaans Concilie? Een uitspraak is: “het hart weet de weg”. Dat is niet puur emotie of intuïtie.
Het sluiten van kerken, zeker financieel maar ook vanwege tekort aan ( gewijde) ambtsdragers en teruglopende inkomsten, is onontkoombaar maar kan een grote leemte doen ontstaan. Waar gaan mensen in nood heen? zij die zich alleen voelen, geestelijke steun nodig hebben. Zoals de vrouw vandaag: Heer, help mij? Welke ruimte durven parochianen in te nemen, en zeker ook te creëren om te blijven samenkomen, voor het delen van lief en leed, het lezen van het Evangelie, het samen bidden van het Onze Vader en een kop koffie. in hun eigen kerkruimte! Ontmoeting, met elkaar, maar ook met de Ene, de God die uitnodigt en ons zoekt. De parochie is een eigen en sterke identiteit, die van de mensen is. Ze blijft mijn/ons geestelijk thuis!
Jesaja zegt het vandaag: mijn huis zal genoemd worden: een huis voor alle volken, voor alle mensen van goede wil, die willen aansluiten, de vreemdeling, de gast.
De Kanaänitische is een oprechte gelovige. Dat is wat Jezus aan haar ervaart. Ze zet in op het Verbond, al kent ze niet alle afspraken. Het verandert haar leven, deze ontmoeting. En misschien ook het leven van Jezus.
Nog 2 dingen:
In onze voorbereiding noemden we de eerste regels uit Psalm 4 zoals geschreven in de bundel GvL. De eerste strofe luidt: Gij zijt mijn waarheid. Gij die mij ruimte geeft! Wees mij genadig.
Die ruimte werd gevierd en beleefd, op de slotdag van de wereldjongerendagen in Lissabon. Na een wake vierde Paus Franciscus Eucharistie met ruim 1 miljoen jongeren. Zij voelen zich in parochies soms alleen. Maar daar, met vele leeftijdgenoten was er saamhorigheid, herkenning. In zijn slotwoorden, vrij samengevat, zei hij:
Je bent niet alleen.
Onthoud wat je hier hebt beleefd en gevierd.
Weet dat je met velen bent.
Leef daaruit.
Breng Gods stralende glimlach naar iedereen.
Dat geldt ook voor ons, deze dag en overal waar wij komen.
Hierop past alleen: Amen!
Zusters en broeders, steeds weer hoor ik na vakanties van heel veel mensen dat zij toch even een kerk zijn binnengestapt en een kaarsje hebben aangestoken. In welke kerk je ook binnen gaat, zeker in de wat zuidelijker landen, er branden altijd kaarsjes, en veruit de meeste van die kaarsjes, branden bij het beeld van Maria. ‘Sta ons bij in alle nood’, zo bidden die kaarsjes in onze naam. Want dat is waarom we ons tot Maria wenden: dat ze ons zou bijstaan. We kunnen dat aan alle heiligen vragen, we kunnen het vragen aan Jezus, we kunnen het vragen aan onze Vader in de hemel, maar we vragen het toch vooral aan Maria. En we doen dit, omdat Maria een mens is zoals wij. Net als wij kende zij geluk en ongeluk, vreugde en verdriet, zekerheid en onzekerheid, vertrouwen en angst. Maar hoe dan ook, zij bleef trouw en zij bleef geloven. Zij ging niet ten onder aan pessimisme en wanhoop, niet aan drank en drugs, niet aan anorexia, en ze slikte geen pillen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat. Nee, haar geloof en trouw bleven sterk, ook toen haar goddelijk kind moest geboren worden in een stal. Ook toen ze naar Egypte moest vluchten omdat haar Kind bedreigd werd. Ook toen haar Zoon van twaalf buiten haar weten om in de tempel achterbleef, en bijna arrogant vroeg of ze niet wist dat Hij in het huis van zijn Vader moest zijn. Ook toen Hij als een gemene misdadiger aan het kruis werd geslagen. Dat is wat ons tot haar doet bidden en waarom we haar steun vragen: dat wij niet ten onder zouden gaan wanneer we kreunen onder onoplosbare problemen en tegenslagen, onder inspanningen die niets opleveren, onder ziekte en ellende. Dan bidden we om haar steun, en dat haar voorbeeld ook onze weg zou zijn. We steunen daarbij ook op haar Magnificat. Haar loflied omdat zij door God werd uitverkoren om de moeder te worden van zijn Zoon. Zij, een jong meisje uit een onooglijk klein dorpje in het immens grote Romeinse rijk. Geen keizerin of machtige vrouw van hoge adel uit Rome of een andere belangrijke stad, maar een doodeenvoudig meisje dat, net als de andere vrouwen in haar cultuur, niet meetelde in de maatschappij. Rechten had ze niet, alleen maar plichten en volstrekte onderdanigheid. En toch kiest God de Heer voor haar. Haar vreugde om die uitverkiezing zingt ze uit in haar Magnificat. Dankbaar dat God vol liefde is voor armen en kleinen, dat Hij de machtigen en de rijken met lege handen wegstuurt, en dat Hij barmhartig is voor eeuwig. Ook daarom blijft Maria ons aanspreken: om haar geloof in Gods liefde. Geen voorkeurliefde voor rijkdom en macht, maar voor nederigheid en kleinheid, want alleen daarmee wordt de wereld leefbaar voor iedereen, en dat is toch wat wij willen: een wereld waarin we gelukkig kunnen zijn, een wereld waarin we niet geconfronteerd worden met wreedheid, oorlog, uitbuiting, onderdrukking. Dat zulke nood niet over ons zou komen, ook daarvoor bidden we tot Maria. Hoe dreigend die nood is, zien we in de eerste lezing. Johannes, de auteur van het boek van de Openbaring, schetst die nood in merkwaardige beelden. Als een vernietigende en moordende draak keert het kwaad zich tegen de wereld, veegt het een derde van de sterren aan de hemel weg en werpt ze op de aarde. We weten wat die draak en die weggeveegde sterren zijn: dat zijn de vreselijk oorlogen, volkerenmoorden, vernietigingen, uitbuitingen, slavernij die de wereld eeuwenlang geteisterd hebben, die ook vandaag helemaal niet uitgeroeid zijn, en waarbij we alleen maar kunnen hopen dat het Kind dat Maria heeft gebaard de draak van het kwaad zal overwinnen.Zusters en broeders, laten we ook daarvoor bidden tot Maria: dat haar Zoon, dat God de draak van het kwaad zou overwinnen. Dat zij onze gebeden om vrede zou doorgeven aan God onze Heer. Dat wijzelf met haar steun zouden streven naar liefde en vrede. Amen.
Ik denk dat we het allemaal wel eens meegemaakt hebben. We willen de fiets pakken of de wandelschoenen aantrekken om van het mooie weer te genieten. Een goed plan, heerlijk ontspannen, goed voor lijf en leden. Maar dan verschijnen er plotseling dreigende onweersbuien aan de lucht. En je stemming slaat om. Je zult toch eigenlijk wel gek zijn je zomaar nat te laten regenen. Onze stemming is net zo veranderlijk als het weer. Maar laten we het daar maar niet over hebben, want het weer is ook altijd te warm of te koud, te droog of te nat. Het deugt nooit. De leerlingen van Jezus hadden een wonderbare spijziging meegemaakt, een hemels tafereel. Nu zitten ze in het schip en worden alweer helemaal opgeslokt door de crisis. Door het weer en de golven. Zo erg, dat ze, als Jezus komt, niet zeggen: “Hè gelukkig, daar is Hij”, maar, “O nee, dat ook nog, een spook”. Als Mattheus het opschrijft in zijn evangelie, heeft de christelijke kerk de eerste tientallen jaren van haar bestaan al achter de rug. Ik ben er zeker van dat Mattheus niet alleen aan die eerste leerlingen in die boot denkt bij zijn verhaal. Hij zal zeker ook gedacht hebben aan de gemeenschappen van christenen om hem heen. Ze weten van de wonderen van de Heer. Maar als de nood aan de man is, lijkt dat zo weinig te helpen. De paniek breekt zo weer uit. Jezus die over het water gaat. Dat is belichaming van God die niet gevangen zit in het schuitje van onze situatie. Hij staat erboven. Hij wordt er niet door heen en weer geslingerd. Wij, en dat is nu eenmaal het verschil, wij staan niet boven onze situatie. Wij zitten wel in het schuitje van ons bestaan en daar moeten we het mee doen. Het evangelie zegt dat de Heer naar ons toekomt en bereid is om met ons in ons schuitje te stappen. En eventjes lijkt het alsof het ook andersom kan. Petrus, in al zijn enthousiasme, komt op het idee om zijn medegelovigen achter zich te laten en ook boven de dingen te gaan staan. En de Heer staat hem toe die proef te nemen. Hij daagt hem uit. Voor een moment lukt het dan ook nog. Voor een moment. Dan blijkt dat ook Petrus gewoon één van ons is. Iemand die niet boven zijn eigen lot en omstandigheden staat. Het is niet onze roeping één voor één uit dat schuitje weg te lopen waarin we nu eenmaal zitten: het is onze roeping de Heer welkom te heten. De Heer die zich bij ons voegt. Pas dan gaat de wind liggen en worden de golven rustig. Kleingelovige, zegt Jezus tegen Petrus, waarom heb je nou getwijfeld. Ik denk dat we in deze vermaning vertedering mogen horen. Dus geen hard oordeel. Kleingelovig zijn we, als het er op aan komt, allemaal.
Groot gelovigen, mensen die menen overal boven staan, die over de golven van ons lot heenlopen omdat het hun allemaal niets doet, daar komen maar al te vaak ongelukken van. Geloven is niet presteren voor de Heer. Nee, het is de Heer willen ontvangen, daar waar wij zijn, in ons schuitje. Zelfs de grote profeet Elia bleek een kleingelovige te zijn. In de opening van de grot beklaagde hij zich dat hij de enig overgebleven gelovige in het land was. Net zo alleen als Petrus die over de golven liep. Maar zoals de Heer Petrus terugbracht bij de gemeenschap in dat schuitje, zo kon God aan Elia melden dat er nog zevenduizend medegelovigen in het land waren. Iets waar Elia met zijn hele geloof niet bij kon. Wij hoeven ons geloof niet onderling te vergelijken. Wie het grootste geloof heeft? Dat is echt niet interessant.
Het is absoluut niet belangrijk. Wie naar het grootste geloof streeft, dreigt bij zijn medemens vandaan te lopen. En te zijn bij je medemens, dat is nou juist de plaats waar de Heer je wil vinden. Samen in het schuitje van het leven.
Er zijn van die momenten dat alles een grote harmonie lijkt. Op weg naar geluk beleef je een moment van opperste geluk, gelukzaligheid. Dat is toch uiteindelijk het doel van ons leven: waartoe zijn wij op aarde? Om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn. Geluk is een groot goed, belangrijk voor ieder mens. Maar waar proef je van dat geluk, waar ervaar je die momenten van geluk.
De een zal zeggen: toen ik op die speciale zondagmorgen, na het overlijden van mijn vader, langs het strand liep, overkwam me een moment van geluk. Die ene meeuw, die een stukje met me meegelopen was, vloog weg, over de duinen heen. En ik besefte dat ik het voortaan alleen, zonder hem zou moeten doen.
Een ander zal zeggen: toen ik samen met mijn vrouw op de bank zat en met haar sprak over hoe het nu verder moest met ons. We hadden steeds maar weer ruzie over de opvoeding van onze zoon. Telkens als dat ter sprake kwam, was de wortel van de ruzie al in zicht. Het leed was al geschied. Maar toen, die ene keer, kwamen we tot een akkoord. We zouden onze zoon moeten loslaten. Hij zou zijn eigen leven moeten leven, ondanks drugs en drank. Op dat moment van besef van loslaten, waren we één, een moment van geluk.
Je zou die momenten willen vasthouden, ze willen koesteren, ze in een doosje willen doen. Je zou er een tent omheen willen zetten, zodat anderen er geen bezit van kunnen nemen, zodat het niet verloren zou gaan. Maar dat kan niet.
Die momenten duren maar even. Dan moeten we weer verder met ons leven, in al zijn weerbarstigheid. Het is als een hand met zand. Als je die dichtknijpt, ontglipt het zand. Pas in een open hand kun je wat zand bewaren. Nee, we kunnen het wel willen, zoals Petrus in het evangelie, maar het zal ons niet lukken. We kunnen geen drie tenten bouwen om het bestaande te consolideren. En terwijl Petrus het voorstel lanceert, trekt er een wolk rond de berg en ontglipt het beeld als een hand vol zand.
Uit de hemel klinkt een stem: Dit is mijn zoon!! Waar heb ik dat meer gehoord? In de woestijn toen Jezus werd gedoopt. Ook daar klonk een stem die zei: dit is mijn zoon. En hij is ook de enige die in beeld terug komt. Mozes en Elia zijn verdwenen. Het beeld probeert ons te zeggen: om hem is het te doen. We hadden Mozes voor de Thora, de wet. En we hadden Elia als een van de profeten. Dè pijlers van het joodse geloof. Maar in Jezus worden deze twee, wet en profeten, samengetrokken, tot één geloof; één kijk op het leven; één manier om het eeuwige geluk te zoeken en te vinden.
Petrus, Johannes en Jakobus waren er bij. Zij kunnen er van getuigen. Zij hadden zo’n bijzondere ervaring, zo’n topervaring. Ze wilden hem vasthouden, maar ze ervoeren dat dat niet kon. Ze zullen op weg moeten naar nieuwe geloofsmomenten, naar wegen van geluk. In de tijd die zal komen, krijgen ze nog te maken met haat en verraad, met onenigheid en ruzie, met machtsmisbruik en onrechtvaardigheid. Uiteindelijk zullen ze geconfronteerd worden met de keerzijde van het leven, als Jezus vermoord wordt aan het kruis.
Maar ook dat is een ervaring op weg naar dat geluk. Ook dat moeten ze doorstaan, om uiteindelijk die zoektocht naar geluk, te kunnen volbrengen, wellicht op weg naar Emmaus. Om dan te denken: ja, zo heeft God het bedoeld; zo is het goed. Dan leven we het leven zoals we dat krijgen. We kunnen het leven niet maken, ook niet door drie tenten op te bouwen. We kunnen het leven alleen leven.
Waar ervaar je zulke momenten van geluk?
Ik denk dan aan die keer, toen ik een oude medebroeder van 94 jaar mocht ophalen van het revalidatiecentrum, waar hij 6 weken verbleef na een gebroken heup. Hij herkende weer waar hij woonde, hij herkende weer zijn medebroeders, hij herkende weer zijn eigen kamer. En dat terwijl hij een dag daarvoor niet eens wist waar hij was of hoe de dag er uit zou zien. Dat was voor mij een topervaring: een ander gelukkig zien worden door jouw toedoen. Niet vanwege jou, maar vanwege die ander.
Rest ons de vraag: ervaren en herkennen wij die momenten van geluk?