Er zijn van die momenten dat alles een grote harmonie lijkt. Op weg naar geluk beleef je een moment van opperste geluk, gelukzaligheid. Dat is toch uiteindelijk het doel van ons leven: waartoe zijn wij op aarde? Om hier en in het hiernamaals gelukkig te zijn. Geluk is een groot goed, belangrijk voor ieder mens. Maar waar proef je van dat geluk, waar ervaar je die momenten van geluk.
De een zal zeggen: toen ik op die speciale zondagmorgen, na het overlijden van mijn vader, langs het strand liep, overkwam me een moment van geluk. Die ene meeuw, die een stukje met me meegelopen was, vloog weg, over de duinen heen. En ik besefte dat ik het voortaan alleen, zonder hem zou moeten doen.
Een ander zal zeggen: toen ik samen met mijn vrouw op de bank zat en met haar sprak over hoe het nu verder moest met ons. We hadden steeds maar weer ruzie over de opvoeding van onze zoon. Telkens als dat ter sprake kwam, was de wortel van de ruzie al in zicht. Het leed was al geschied. Maar toen, die ene keer, kwamen we tot een akkoord. We zouden onze zoon moeten loslaten. Hij zou zijn eigen leven moeten leven, ondanks drugs en drank. Op dat moment van besef van loslaten, waren we één, een moment van geluk.
Je zou die momenten willen vasthouden, ze willen koesteren, ze in een doosje willen doen. Je zou er een tent omheen willen zetten, zodat anderen er geen bezit van kunnen nemen, zodat het niet verloren zou gaan. Maar dat kan niet.
Die momenten duren maar even. Dan moeten we weer verder met ons leven, in al zijn weerbarstigheid. Het is als een hand met zand. Als je die dichtknijpt, ontglipt het zand. Pas in een open hand kun je wat zand bewaren. Nee, we kunnen het wel willen, zoals Petrus in het evangelie, maar het zal ons niet lukken. We kunnen geen drie tenten bouwen om het bestaande te consolideren. En terwijl Petrus het voorstel lanceert, trekt er een wolk rond de berg en ontglipt het beeld als een hand vol zand.
Uit de hemel klinkt een stem: Dit is mijn zoon!! Waar heb ik dat meer gehoord? In de woestijn toen Jezus werd gedoopt. Ook daar klonk een stem die zei: dit is mijn zoon. En hij is ook de enige die in beeld terug komt. Mozes en Elia zijn verdwenen. Het beeld probeert ons te zeggen: om hem is het te doen. We hadden Mozes voor de Thora, de wet. En we hadden Elia als een van de profeten. Dè pijlers van het joodse geloof. Maar in Jezus worden deze twee, wet en profeten, samengetrokken, tot één geloof; één kijk op het leven; één manier om het eeuwige geluk te zoeken en te vinden.
Petrus, Johannes en Jakobus waren er bij. Zij kunnen er van getuigen. Zij hadden zo’n bijzondere ervaring, zo’n topervaring. Ze wilden hem vasthouden, maar ze ervoeren dat dat niet kon. Ze zullen op weg moeten naar nieuwe geloofsmomenten, naar wegen van geluk. In de tijd die zal komen, krijgen ze nog te maken met haat en verraad, met onenigheid en ruzie, met machtsmisbruik en onrechtvaardigheid. Uiteindelijk zullen ze geconfronteerd worden met de keerzijde van het leven, als Jezus vermoord wordt aan het kruis.
Maar ook dat is een ervaring op weg naar dat geluk. Ook dat moeten ze doorstaan, om uiteindelijk die zoektocht naar geluk, te kunnen volbrengen, wellicht op weg naar Emmaus. Om dan te denken: ja, zo heeft God het bedoeld; zo is het goed. Dan leven we het leven zoals we dat krijgen. We kunnen het leven niet maken, ook niet door drie tenten op te bouwen. We kunnen het leven alleen leven.
Waar ervaar je zulke momenten van geluk?
Ik denk dan aan die keer, toen ik een oude medebroeder van 94 jaar mocht ophalen van het revalidatiecentrum, waar hij 6 weken verbleef na een gebroken heup. Hij herkende weer waar hij woonde, hij herkende weer zijn medebroeders, hij herkende weer zijn eigen kamer. En dat terwijl hij een dag daarvoor niet eens wist waar hij was of hoe de dag er uit zou zien. Dat was voor mij een topervaring: een ander gelukkig zien worden door jouw toedoen. Niet vanwege jou, maar vanwege die ander.
Rest ons de vraag: ervaren en herkennen wij die momenten van geluk?
Auteur: admin
Vandaag horen we het slot van de rede van Jezus rond een aantal gelijkenissen. Drie vertelt Hij er nog. En daarna volgt de conclusie. We beginnen bij de akker waarin een schat verborgen is. Iemand vindt die schat, verbergt hem weer en gaat alles verkopen om die akker te kopen. Het gaat hier zeker niet om een gewone schat. Het gaat over meer.
Er is een bekend verhaal over de discussie tussen koning Kaspia en de Griekse Koning Alexander. Alexander wil indruk maken met goud en zilver maar Kaspia is daarin allerminst geïnteresseerd. Het gaat hem om de manier van handelen en rechtspreken. Hier gaat het in de eerste gelijkenis ook om. Het gaat om de kostbaarste schat die Israël te bewaren heeft. Om goud en zilver steken volkeren elkaar dood. In Israël gaat het om de Wet des Heren, de Thora. Kostbaarder dan zuiver goud, ja nog meer, is de Wet des Heren, schrijft de psalmist. Dan volgt de gelijkenis die over een rijke koopman gaat, die alles op alles zet om de kostbare parel te bemachtigen die hij gevonden had. Ook voor een rijke, zo lijkt het, is er hoop. Hij kan immers ook kiezen, net als een ander. Wel zal hij alles moeten verkopen………….Die andere rijke, de jongeling in het Lucas evangelie, was er niet toe in staat. En de derde gelijkenis. De uitspraak dat het visnet in zee geworpen wordt duidt erop dat God erachter zit. God is de grote verzamelaar van mensen In het Mattheus evangelie wordt sterk de nadruk gelegd op de vorming van gemeenschap. Rond de Messias worden dan veel zaken duidelijk. Wie durft het aan zich aan te sluiten? Het moment van nu of nooit is voor iedereen aangebroken die voor de Messias kiest en voor het Koninkrijk van God dat komen mag en moet. En dan wordt de evangelielezing afgesloten met een vraag; hebt ge dit alles verstaan. Dat is niet zomaar een vraag. Met het verstaan, met het horen heeft te maken of je je leven wilt gaan veranderen. De goede verstaander zal in actie komen en kiezen voor God en zijn vernieuwingsbeweging. Rond Jezus worden de oude vragen des te klemmender. Is Jezus die nieuwlichter die alles overhoop haalt? Allerminst. Hij is een schriftgeleerde die onderricht in het Rijk der hemelen, het Koninkrijk Gods. Jezus is trouw aan de kostbaarste schat van Israël, de Thora, de Wet. Hij staat geheel en al in de joodse traditie en maakt die opnieuw levend door zijn eigen inzet. Het hangt van de keuze van de hoorder af of zijn vernieuwingsbeweging heil brengt voor de wereld. Luisteren naar het Woord, ook duidelijk het onderwerp dat vanmorgen in de eerste lezing aan de orde kwam. God verschijnt in een droom aan de jonge, onervaren koning Salomo. En God vraagt hem, Wat wil je dat ik je geef? Salomo vraagt dan om een opmerkzame geest om recht te kunnen spreken over dat grote volk waarin hij staat, en onderscheidt te kunnen maken tussen goed en kwaad. En God voldoet aan dit verzoek, vooral omdat Salomo niet iets voor zichzelf vraagt of om de ondergang van zijn vijanden. De vraag van Salomo “Geef mij een opmerkzame geest” staat centraal in deze lezing. Een opmerkzame geest is voor de koning van een groot volk een vorstelijk cadeau. Maar hoe exclusief dit cadeau is hangt een beetje af van de vertaling die gebruikt wordt. Soms vertaalt men opmerkzame geest met “een opmerkzaam hart” of met de omschrijving; “leer mij luisteren”. Maar Salomo vraagt toch iets meer dan een cursus gesprekstechniek. Eigenlijk staat er; “geef mij een horend hart”. Het hart is in de Bijbel het orgaan dat de indrukken van buiten opneemt en de mens in staat stelt om besluiten te nemen. Wat vraagt Salomo nu eigenlijk. Juist door de vertaling “een horend hart” wordt duidelijk dat Salomo aan God de kracht vraagt om te leven volgens de geloofsbelijdenis van Israël; Hoor Israël, de Heer is onze God en de Heer is één. Gij zult de Heer uw God liefhebben met geheel uw hart en met heel uw ziel en met al uw krachten. Salomo vraagt God dat hij een goede koning mag zijn door dag en nacht te horen naar dat Woord God heeft de mens iets te zeggen. Hij doet dat in de vorm van een gebod. En hij vraagt nogal wat, inspanning, aandacht, ruimte maken, toewijding en bekering. De bijbels godsdienst is niet ontstaan uit een godsdienstig gevoel of uit een religieuze ervaring, maar uit een gebod; Hoor Israël. Salomo vraagt dat hij mag horen van Gods wil met zijn volk. Hij zegt niet voor niets een paar keer dat het volk “van God” is. Salomo bidt dat hij zich het volk van God niet toe-eigent als zijn eigen bezit en er over gaat heersen zoals andere koningen. Hij bidt dat hij open mag blijven staan voor de momenten waarop God zich openbaart, momenten waarop hij moet oordelen over goed en kwaad, over wat recht is en wijs. Hij vraagt een open oog te houden voor de noden van de mensen, opdat hij als “ zoon van God” het licht van God mag doorlaten. De boodschap van de lezingen van vandaag staat haaks op de overheersende cultuur waarin wij nu leven. We leven in een tijd waarin een groot deel van de mensheid in de westerse wereld een calculerende consument is geworden. De maat van zijn daden is primair zijn individuele welzijn in termen van maximale behoeftebevrediging. In het Hoor Israël is het eigen welzijn innerlijk verbonden met het welzijn van anderen en mede daarin ligt de zin van het menselijk bestaan. Niet horen naar het Woord dat “van buiten” komt, het Woord met een hoofdletter waar we over spraken, heet in de rabbijnse traditie; de wortel ontkennen. Wie de wortel van zijn leven ontkent, vervreemdt van de naaste, van God en van zichzelf.
Inleiding
Blijkbaar is het de tijd van de parabels. Vorige week hoorden we de parabel van de zaaier, vandaag en volgende week horen we telkens drie parabels. Verwonderlijk is dat niet: Jezus verkondigde zijn boodschap over het Koninkrijk van God immers het liefst in parabels. ‘Hij sprak uitsluitend in gelijkenissen tot de menigte’, zo staat het letterlijk in het evangelie. Alles samen vertelt Hij een veertigtal parabels en die zijn allemaal gebaseerd op de herkenbare werkelijkheid. Onkruid tussen het graan, een klein zaadje dat uitgroeit tot een stevige boom, gist die de bloem doet rijzen … het is vandaag even herkenbaar en even realistisch als in de tijd van Jezus.
Overweging
Vorige week hoorden we de parabel van de zaaier, vandaag vertelt Jezus drie parabels: een over het goede zaad en het onkruid, een over het mosterdzaadje en een over de gist in het deeg. Zeker in de eerste van deze parabels is het duidelijk dat het gaat om de strijd tussen goed en kwaad. De goede boer mag de zuiverste tarwe zaaien die er bestaat: wanneer zijn boosaardige vijand nadien onkruid tussen zijn tarwe zaait, kan hij een zuivere oogst vergeten.
Het lijkt een hard verhaal, maar het is niets anders dan een beeld van de werkelijkheid. Want het perfecte goede bestaat niet. Misschien bestaat het wél, maar het komt niet voor, niet in onszelf, niet in de wereld, niet in welke menselijke waarde en welk menselijk streven dan ook. Altijd krijgt het goede te maken met wat níet goed is. Dus kan de wereld niet ingedeeld worden in twee groepen: die van de goeden en die van de slechten. Wie zijn wij trouwens om te oordelen? Wie van ons is zo perfect dat hij of zij geen enkel gebrek en geen enkele tekortkoming kent? Dat is ook wat Jezus uitdrukkelijk zegt in het evangelie: dat we niet zouden oordelen! Zijn verhaal gaat immers niet écht over tarwe en onkruid. Welke landbouwer zou trouwens het onkruid weelderig laten tieren in zijn graan? Maar Jezus heeft het daar niet over, maar over het Koninkrijk van de hemel, en dat is een Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid, van nederigheid, goedheid en barmhartigheid. Om dat Koninkrijk te verkondigen en vóór te leven is Hij als mens onder de mensen gekomen.
Hij kende daarbij veel tegenstand, Hij werd zelfs vermoord, maar oordelen, veroordelen en bestraffen deed Hij niet, want Hij is de Zoon van God, ‘naast wie er geen andere God is die zorg draagt voor alles’, zegt Wijsheid in de eerste lezing. En Wijsheid zegt ook over de Heer onze God: ‘Gij kunt uw macht tonen wanneer Gij maar wilt’! Maar dat doet God niet, want bij Hem heerst geen overmoed en geen hoogmoed, maar liefde, rechtvaardigheid, zachtheid en goedertierenheid. Zo is God, zo is Jezus.
En hoe zijn wij? ‘Naast U is er geen andere God’, zegt Wijsheid, maar leven wij echt in dat geloof? Of worden wij verblind door andere goden? De goden van onze tijd. De vedetten die zich verkopen voor waanzinnig veel geld. De ondernemers die alleen uit zijn op winst en die niet of nauwelijks reageren tegen kinderarbeid en uitbuiting. De politici die zich in veel Afrikaanse landen, maar ook in Rusland, Turkije, Venezuela en in nog zoveel andere landen levenslang vastklampen aan macht en bezit. Politici die zonder aarzelen mensen uitschakelen die opkomen voor gerechtigheid en vrijheid. Gaan wij zulke wegen? De wegen van onuitroeibaar onkruid? Laten wij ons misschien overwoekeren door het onkruid van egoïsme, bezitsdrang, onverschilligheid, zelfverheerlijking? Of laten wij het zaad van Gods Koninkrijk uitgroeien tot een vruchtbare oogst, door mee te werken met onze Kerk, door uit te komen voor ons geloof, door te leven naar de woorden en daden van Jezus?
Mag ons leven ook uitgroeien tot een boom waarin verloren vogels hun nest kunnen bouwen? Kunnen mensen in nood écht op ons rekenen? Zijn wij bereid om te helpen, te steunen, te luisteren, liefde en warmte te geven?
Beste mensen,
laten we ons afvragen waar wij staan in de parabels die Jezus vandaag vertelt. Proberen wij vruchtbare tarwe te zijn en ook een stevige boom van liefde, vrede en barmhartigheid, of trekken we het ons allemaal niet aan en gaan we onze eigen weg, ook al gaat die helemaal in tegen de wegen van het Koninkrijk van God? Is God de Heer echt onze enige God of aanbidden wij ook andere goden die alleen met onszelf te maken hebben? Laten we een goede keuze maken. Laten we dus proberen echt mee te werken aan het Koninkrijk van de Heer onze God. Dat heerlijke Rijk van liefde, vrede en gerechtigheid.
Je hoort, beste mensen, steeds vaker dat de kerk één van de instituten is waar men zich bezig houdt met zingeving. Ja, één van de instituten, één van de velen waar, zo denkt men, in algemene termen wordt nagedacht over de zin van het bestaan. En als het even kan men ook nog bezig is met waarden en normen. Wat is de zin van het bestaan? En hoe kan het antwoord op die vraag een zinvolle bijdrage leveren aan onze samenleving? De kerk als zingevinginstituut. De lezingen van deze zondag zetten bij die visie op zijn minst een vraagteken. Als ze deze visie al niet geheel en al onderuithalen. Uit de profetie van Jesaja hoorden we een klein stuk uit een prachtig gedeelte, waarin God in de woorden van de profeet het volk Israel oproept opnieuw naar Hem te luisteren. Want wat Hij te zeggen heeft is als water voor wie dorst heeft en als wijn en melk die je zonder betalen kunt krijgen. Opbeurende, bemoedigende woorden voor het volk dat in Babel in ballingschap zit. En ballingschap is crisis, is verwarring, is ontheemding. Die oproep loopt uit in de gelijkenissen die we vanmorgen hoorden. Regen of sneeuw dalen neer uit de hemel om de aarde nat te maken, zodat er zaad is om uit te zaaien en brood om te eten. Zo gaat ook het woord van Gods mond uit. God doet wat Hij wil. De gelijkenis met de regen en de sneeuw is veelzeggend. Regen of sneeuw, ze vallen, gelukkig tot op de dag vandaag, zomaar, zonder dat je er iets voor hoeft te doen, zonder dat je er iets tegen kan doen, behalve dan een paraplu opzetten. Maar rondom je wordt het dan toch gewoon nat. Zo komt ook het woord van de Heer. Het woord van de Heer, dat altijd gelijk een daad is. Woord-daad van bevrijding, van toekomst, van een goed land, een goede aarde om op te wonen. Dat woord, dat hoort Israel in de crisis, die bijzondere belofte. Daarmee mag het volk, mogen ook wij in hun voetspoor, leven. In de gelijkenis die we vandaag uit het evangelie horen, gaat het ook over dat woord, dat gesproken wordt, uitgezaaid. Jezus vertelt de gelijkenis aan de oever van het meer. Bij het strand dus. Het strand, niet zoals in onze dagen een veel gezochte plek van vertier. Nee, het strand als een oord aan de rand van het bestaan. Daar, op die plaats zijn veel mensen bij elkaar gekomen, zoveel dat Hij in een boot is gegaan, bij dat strand, aan de kant van de geordende samenleving, die altijd weer over zinvragen wil nadenken. Maar daar gaat het Jezus niet om. Hij vertelt hier opnieuw, net als de Heer in Jesaja, een gelijkenis. Een gelijkenis waarin het ook gaat om het zaad, dat woord, én om de zaaier. De Heer zelf, die dat woord uitzaait. En het gaat om de grond en dat zijn wij, vandaag, hier. De zaaier zaait overvloedig, alle kanten op; een deel valt op de weg, een deel op rotsachtige grond en ja, dat kan natuurlijk niet wortelen, het krijgt daar geen diepgang, een deel valt tussen de dorens en daartussen kan het de concurrentie met het slechte gewas dat er al stond niet aan. Maar er viel ook zaad in goede grond en bracht vrucht voort. Aan het begin van de gelijkenis vertelt Jezus heel uitvoerig over het werk van de zaaier, dat werk, dat vergeefs lijkt, het zaad valt op de weg, op rotsachtige bodem, tussen de dorens. Maar aan het eind van de gelijkenis blijkt dat, later, op het moment van de oogst, er ook zaad op goede grond is gevallen. Dat is een wonder, als het oogsttijd is, blijkt er inderdaad ook nog wat te oogsten te zijn. Het woord van de Heer keert niet vruchteloos terug. Het koninkrijk van God breekt door. Ondanks alles, ondanks alle tegenwerking, ondanks dat het soms uitzichtloos is, alles tevergeefs lijkt; het breekt door. Als iedereen weg is en Jezus met de leerlingen alleen is achtergebleven, legt Hij hen de gelijkenis uit. Niet iedereen hoort het woord, sommigen blijken een paraplu te hebben. Of ze horen wel maar worden door allerlei andere zaken in beslag genomen. Maar uiteindelijk blijkt dat er toch wel wordt gehoord én verstaan, toch wel wordt begrepen. Er is ook zaad in de goede aarde gevallen. Bij welke groep behoren wij. Horen wij wel echt? Of zijn we teveel in beslag genomen door bijvoorbeeld bezit? Of vraagt de zorg om een enigszins menswaardig bestaan zoveel energie? Bij welke groep horen wij? Wel een spannende vraag, maar het antwoord is niet beslissend. De komst van het koninkrijk hangt niet af van ons horen en verstaan. Er wordt gehoord en verstaan. Er is gehoord en verstaan, door Jezus zelf. En daarom komt die toekomst op ons af. De kerk een instituut voor zingevingvragen, waarin in algemene termen gezocht wordt naar de zin van het bestaan? Nee toch! De kerk, wij, wij vormen niet meer en niet minder dan een gemeenschap die leeft van dat bijzondere verhaal. Van die unieke belofte. Van het woord dat niet vergeefs terugkomt, zaad dat vruchtbare bodem heeft gevonden.
Wat we ons wellicht herinneren van toen we nog jong waren, of wat veel leerlingen in de bovenbouw van de basisschool of in het voortgezet onderwijs nu ervaren, dat is dat de les geschiedenis in het onderwijs meestal ging of gaat over koningen, keizers, rijken, machtigen. Hoe die leefden en dachten. Hun oorlogen, hun machtspolitiek, hun puur politieke huwelijken: daar hoorden we alles over. Maar over de gewone, de eenvoudige mens werd zo goed als niets verteld, want daar weet men eigenlijk niet echt veel van: hoe hij leefde, hoe hij woonde en werkte, hoe hij dacht … nee, dat leerden we niet. We hoorden hoogstens dat hij vooral het slachtoffer was van de wellust van de machtigen, van hun waanzinnige bezitsdrang, hun plunderingen, hun oorlogen, hun minachting en hun totaal gebrek aan belangstelling voor de kleine man. Voor hen was die kleine man alleen goed om voor hen te werken, hun kastelen te bouwen, verplicht mee te vechten in hun oorlogen, geplunderd en bestolen te worden door hun soldaten enzovoort. Niet om een goed en waardig leven te leiden. Nee, dat was niet voor de kleine man.
Dat is wat ook Jezus ondervond. De rijken, de machtigen, de bezitters hebben helemaal geen belangstelling voor zijn boodschap van liefde en vrede en voor Gods doel met de mens. Nee, alleen hun eigen doel telde en dat doel was macht, rijkdom, bezit en niet vrede, broederlijkheid, hulpvaardigheid, liefde. Niets daarvan voor die ‘wijzen en verstandigen’ zoals Jezus hen in het evangelie noemt. Voor hen blijft het doel van de Heer verborgen omdat ze het niet willen zien.
Dat doel wordt alleen geopenbaard aan kinderen, voegt Jezus eraan toe, en met die kinderen bedoelt Hij denk ik niet ‘kleine kinderen’, maar eenvoudige mensen, mensen die niet verloren lopen in hun eigen wensen, hun eigen rijkdom, hun eigen macht.
Zelf behoort Jezus natuurlijk niet tot zulke mensen. Dat horen we al in de eerste lezing. De Messias is de nederige koning die niet oorlogszuchtig boven de mensen staat en op hen neerkijkt, maar de nederige koning die vrede brengt, zegt de profeet Zacharias. En het juk dat Hij onder de mensen brengt is geen juk van last, dwang en beproeving; integendeel: het is zacht en licht, voegt Jezus daaraan toe. Het is dus helemaal anders dan het veeleisende juk dat zo vaak op ons drukt. Het juk van veel te hoge verwachtingen en veel te hoge werkdruk. Het juk van maatschappelijke druk, van onrecht en prestatiedrang. Het juk van bezitsdrang, lusteloosheid en rusteloosheid. Het juk dat het leven vaak onleefbaar maakt en leidt tot machteloosheid, levensmoeheid, en vaak tot pillen van de vroege morgen tot de late avond. En ook tot onverschilligheid, gebrek aan menselijkheid, zelfs wreedheid. ‘Neem mijn juk op uw schouders en leer van Mij, en gij zult rust vinden voor uw zielen’, brengt Jezus daartegen in. Want zijn juk, dat is nederigheid, dat is hulpvaardigheid, dat is troost voor mensen in pijn en verdriet, dat is zachtmoedigheid, dat is zoeken naar gerechtigheid, naar barmhartigheid, naar goedheid, naar vrede. Dat is houden van God en houden van je medemens zoals je van jezelf houdt. Dat is leven naar Jezus’ woorden en daden.
Misschien moeten we proberen daar werk van te maken: proberen te leven zoals Jezus ons heeft voorgeleefd. Proberen mee te bouwen aan de wereld die God bij zijn schepping heeft gedroomd: een wereld waar plaats is voor iedereen. Proberen te zijn, te worden zoals Jezus: zachtmoedig en nederig van hart. Kunnen we ons een beter, een gelukkiger leven voorstellen?
Inleiding
Gastvrij. Bezoek komt vaak niet meer spontaan aanwaaien, maar belt of appt van te voren.
Ook de achterdeur staat bij u waarschijnlijk niet meer de hele dag zó open dat je spontaan naar kunt stappen. Maar als een vriend, vriendin, broer of zus, of kind belt: “Ik kom”, dan is dat iets om je op te verheugen en je ervoor klaar te maken. En bij het afscheid loop je misschien zo lang mogelijk mee, naar auto of fiets of het eind van de straat en je zwaait tot je ze niet meer ziet. Om als het ware het bezoek zo lang mogelijk te rekken.
Gastvrij zijn, gastvrij ontvangen, dat doet goed. In de regel van Benedictus staat dat als iemand op de deur klopt, dat je dan opendoet. Ook bij nacht en ontij. Want het kan Christus zijn die voor de deur staat.
Daarom: wees welkom in dit huis vanmorgen, bij de Eeuwige en bij elkaar
Overweging
Ik citeer:
“Het is al bijna middernacht als er aan de deur geklopt wordt. Wij (de mensen van het Jeanette Noëlhuis te Amsterdam) zijn net terug van de Dorothy Day dag, waar ik (bewoonster Nikki) een workshop mocht geven over Dorothy Day. Het is laat, we zijn moe en eigenlijk is het huis al heel vol. Meer dan vol zelfs, want er liggen twee vriendelijke mannen uit Tadzjikistan in de woonkamer. Maar Jezus staat voor de deur in de vorm van een blinde Portugese man en voordat we het door hebben staat hij al bij ons in de keuken”
Einde citaat. Het Jeanneet Noëlhuis is een huis van de Catholic Worker beweging. Geïnspireerd op leven en werk van Dorothy Day en door haar opgericht in de crisisjaren in Amerika, de 30er jaren van de vorige eeuw. Journalist, pacifiste, activisme tegen alle onrecht, de armen het eerst. Zijzelf leefde in vrijwillige armoede, zonder enig bezit.
Het huis in Amsterdam volgt haar na. De kleine kerngroep bidt, viert eucharistie, vangt dakloze en stateloze mensen op. In hun mission statement staat dat zij sober leven, bidden, en zich inzetten voor een betere samenleving. Wij kennen hun beweging, want bij een van onze professies doneerden wij een gift.
Ik koos het voorbeeld van het kloppen op de deur, te middernacht. Zij zullen nooit iemand laten staan. Een vorm van radicale gastvrijheid. Zoals jezus in het Evangelie, op een andere plaats laat zien. Het is een puur en direct gehoor geven aan het Evangelie. “Wie u opneemt, neemt Mij op en wie Mij opneemt, neemt Hem op die Mij gezonden heeft”. In het kleine stukje Evangelie van vandaag staat 10 x het woordje “wie” als een doortrekken van de 10 geboden van Mozes. En er staat nogal wat. ..
Wie vader of moeder méér bemint dan Mij; wie zoon of dochter, wie zijn leven verliest om mijnentwil…
Een gezegde luidt: het hemd is nader dan de rok! En natuurlijk is het zo, dat ouders alles willen doen voor hun kinderen en daarbij vaak zichzelf op het 2e plan zetten.
Jezus zelf had bij zijn sterven grote zorg voor zijn moeder, en droeg die over aan Johannes. En omgekeerd!
Zijn woorden, opgetekend door Mattheüs, zijn heel radicaal. En misschien, zeg ik voorzichtig, wil Mattheüs, naar het voorbeeld van Jezus, ons zeggen: kijk verder dan je eigen veilige huis. Pas op voor een kokervisie. In hoeverre kun je solidair zijn met hen die een beroep op je doen? Die jouw gebed vragen, jouw intentie en aandacht? Ook al lukt dat niet altijd fysiek, er zijn veel manieren van nabijheid, van het openstellen van je huis. Een kaartje. Een glas koud water voor een dorstige, voor iemand die misschien in een winkel onwel wordt door te lang staan. En de ander onbevooroordeeld te zien.
In het Noëlhuis hadden ze voor de blinde Portugees de “Christuskamer” beschikbaar, in dit geval hun woonkamer. Maar het kan zelfs het kantoor zijn, of de keuken. Oftewel: kom binnen, hier is een deken, hier een glas water, een boterham. Morgen zien we wel weer. Ook hun huis is een keer vol. Het gaat er ook om kwaliteit te bieden. Ook zij moeten zorgen voor doorstroming. Maar kijken wat je wel kunt….hulp bij de nodige papierwinkel bijvoorbeeld.
Dan het prachtige verhaal van de Sunamitische vrouw, die de profeet Elisa gastvrijheid biedt. Een sterke, zelfstandige vrouw. Jammer genoeg wordt het verhaal maar deels gelezen. en houdt het een beetje abrupt op! Zij en haar man hebben een klein huis. En ze beslist: stel dat de man Gods weer komt, dan moet hij toch kunnen rusten en even op zichzelf kunnen zijn…
En ze laat op het dak van hun huis een kamer bouwen, eenvoudig maar goed. Ze doet het niet om er iets voor terug te krijgen. Nee, in het verhaal, iets verderop(..) staat: “ik leef ongestoord te midden van mijn volk” M.a.w.: ze heeft het goed. Ze vraagt niets. Maar haar gastvrijheid krijgt wel een vervolg. “Zij heeft helaas geen zoon en haar man is al oud”, zegt Gechazi, de knecht van Elisa tegen de profeet. En deze doet haar de belofte dat als hij over een jaar terug komt. zij een zoon zal hebben ontvangen
En als u thuis het hele vierde hoofdstuk leest van het 2e boek koningen, dan weet u hoe het verder gaat! Een spannend verhaal!
Dorothy Day schrijft:
Tot op zekere hoogte kunnen wij de wereld veranderen. Wij kunnen ervoor zorgen dat er een oase ontstaat, een plek van vreugde en vrede in een gekwelde wereld. Wij kunnen ons steentje in de vijver gooien en erop vertrouwen, dat de rimpeling zich uitbreidt over de hele wereld. Wij kunnen liefhebben. En, lieve God, vergroot ons hart om elkaar te kunnen liefhebben, om zowel vijand als vriend lief te hebben”
Geschreven in 1946; Amerika; toen ze al een aantal keren gevangen was gezet, omwille van haar protestmarsen voor vrede…
Wij kunnen liefhebben, ook en zelfs door een beker koud water.
Dat is echte gastvrijheid.
Amen
Een vader zit aan de rand van het bed, bij zijn zoontje van 4 jaar. Het is al lang bedtijd voor de kleine, maar hij is bang, wil niet dat vader het licht uit doet. Is bang dat zijn vader weggaat. Bang voor wat hij niet meer ziet; het monster onder het bed. Vader moet bij hem blijven, dat geeft zekerheid. Dan is het donker niet echt donker meer. Vader is de rots in de branding, als hij er maar is.
Een dochter zit aan de rand van het bed, bij haar oude moeder van 89 jaar. Ze is moet, moet van het leven. Aar dat maakt haar ook bang, bang voor het ongewisse. Ze is bang voor het onbekende, voor wat er komt na haar sterven. Wat gebeurt er met haar, wat gebeurt er met haar kinderen en kleinkinderen. Ze vertrouwt op God; Hij zal het onbekende wegnemen. Als een rots in de branding.
In het evangelieverhaal van vandaag spreekt Jezus over bang zijn. De eerste keer gaat het over heel concrete zaken. Mensen zijn bang voor het onbekende, voor het verborgene. Een beslissing die ze moeten nemen, onbekende mensen ontmoeten. We zijn bang voor het donker. En dan gaat het niet alleen over de lichtsterkte van de gloeilamp. We zijn bang voor wat gefluisterd wordt, waar we niets over kunnen zeggen. Het gaat over de relatie tussen mij en de de wereld om mij heen.
De tweede keer dat Jezus over niet-bang-zijn spreekt gaat het meer over het lichaam en de ziel. Heel je mens-zijn komt dan in beeld. Hoe sta je naast of tegenover de ander? We zijn bang dat we onszelf verliezen; dat we onszelf niet kunnen zijn. Of juist wel.
Ten slotte komt Jezus voor een derde keer te spreken over bang-zijn; ten aanzien van ons eigen leven. En zo komen we tot de relatie met God, die ons erkent als kind van God.
Bang zijn. En aan de andere kant: vertrouwen hebben. Vertrouwen in mezelf, vertrouwen in de ander en vertrouwen in God. Dat zijn de drie pijlers aan de andere kant. Tegenover bang-zijn staat geloven, vertrouwen.
Zelfvertrouwen, er van uitgaand dat je mag zijn wie je bent, dat je gehoord en gezien wordt. Veel mensen hebben een negatief zelfbeeld, geloven niet in zichzelf. Jezus stelt daar bij: vertrouw in jezelf; je bent een kind van God. Hij heeft je geschapen en zag dat het goed was.
Vertrouwen in de ander. Er van uitgaan dat de ander ook zichzelf mag zijn; kind van God is. Je hoeft niet bang te zijn voor die ander; hij is geen wolf of vijand. Een ander mag anders zijn, maar is niet meteen goed of slecht.
Vertrouwen in God. Vanuit ons zelfvertrouwen, samen met de ander. God als basis van ons geloof, als basis voor ons leven. In liefde geboren, de toekomst tegemoet.
Kortom: er staan drie pijlers van angst aan de ene kant van de brug en er staan drie pijlers van geloof aan de andere kant. En samen overspannen ze de stroom van het leven, de kolkende rivier, de koele beek. Ze komt via de schepping van God en gaat via het leven van mensen. Op weg naar eeuwig leven.
Een jonge man zit aan de rand van het bed, bij zijn vrouw die in verwachting is. Ze is bang voor wat mis kan gaan. Haar man geeft haar moed en kracht. Zij geeft hem vertrouwen. Samen geloven ze in het nieuwe leven; samen gaan ze de toekomst tegemoet.