Regelmatig ontvingen Mieke en ik in de abdij een groep peuters, van zo’n jaar of 2, 3. Dat was altijd weer een feest, zowel voor hun als voor ons. Nadat ze een grote toren (van Babel) hebben gebouwd met blokken, en de juf hebben omgekleed tot een norbertijn en tenslotte pannenkoeken hebben gebakken met onze kok; dan gaan ze tevreden en moe naar huis. Bij de deur zwaaien alle kinderen uitbundig. De laatste keer kwam een van de kinderen nog even terug om me een hand te geven en nog een keer te bedanken. Met een grote lach op zijn gezicht rende hij naar de anderen terug.
Hij was dankbaar en dat wilde hij laten zien. Niet dat de anderen niet dankbaar waren, zij hadden tenslotte ook gezwaaid ten afscheid. Toch blijft dat kleine handje nog lang in mijn geheugen hangen, omdat het iets bijzonders was. Het steeg net iets boven het andere uit.
Zo zie ik dat ook gebeuren bij die melaatsen die genezen worden. Ze krijgen allemaal de opdracht zich aan de priesters te laten zien. Maar voordat ze daar komen, worden ze al gereinigd, genezen. Ze zullen allemaal dankbaar zijn geweest; maar die ene kwam terug om nog eens extra te bedanken. En hij juist was een vreemdeling. Of die anderen ook vreemdelingen waren, wordt niet vermeld. Dat maakt ook niets uit. Dankbaarheid is van alle culturen en tijden.
Degene die terugkwam wilde zijn dankbaarheid expliciet tonen. Hij wierp zich aan de voeten van Jezus neer. En Jezus is verbaasd dat de anderen niet terugkwamen. Zij waren tenslotte ook genezen. Maar die ene krijgt Gods zegen, vanwege zijn geloof. Zijn geloof heeft hem gered.
Als we naar de vreemdelingen kijken die we tegenwoordig mogen opvangen, dan denken we vaak dat ze ondankbaar zijn. We vinden ze vreemd, ze houden er andere gewoonten op na, ze integreren moeilijk, er zijn er teveel. Toch is er een grote groep die ook dankbaar is. Als ik kijk naar de eerste vluchtelingen uit Oekraïne die onderdak hebben gekregen; dan zie ik niets dan dankbaarheid. Ze zijn blij met het onderkomen. Een paar werken er zelfs in de tuin of in de fietsenwinkel om hun dankbaarheid concreet te maken. Niet dat de anderen niet dankbaar zijn, maar die daadwerkelijk helpen; dat doet goed.
God kijkt niet naar de vorm van dankbaarheid, God maakt geen verschil tussen de ene vreemdeling en de andere, ook geen verschil tussen vreemdelingen en zogenaamd eigen mensen. Ieder die gelooft wordt gered. Ieder die gelooft in God, in zijn liefde en barmhartigheid; die kan en mag leven zoals het bedoeld is. Die bouwt mee aan het komende rijk van God. Dat rijk waar geen verschil is tussen mensen, geen dood en ellende, geen vluchtelingen en asielzoekers. Allen zullen genezen, vanuit hun geloof.
En dankbaar mogen we zijn, als we kijken naar ons leven, naar ons bestaan. Want is het leven niet hoopvol en goed, ondanks alle ellende? Ten diepste leven we vanuit vreugde en geluk. Daar mogen we dankbaar voor zijn, voor de mensen die we ontmoeten, voor de dingen die we mogen en kunnen doen, voor de wereld om ons heen. En dan is het van belang niet te kijken naar de afschuwelijke dingen. Het is goed om naar de goede dingen te kijken. Jezus richtte zich op de Samaritaan, niet op degenen die niet terugkwamen.
De kleine kinderen, de jufs en de moeders en vaders; allemaal waren ze blij in de abdij, waar ze van alles mochten doen en zien. Allemaal zwaaiden ze ten afscheid. Maar die ene kwam terug; dat viel op; daar praatten we over. Want het was een vertederend gezicht hoe die kleine man terugkwam om te bedanken. Dat mogen we uit het verhaal meenemen: dankbaarheid tonen brengt genezing, in welke vorm dan ook. Je moet wel glimlachen om zo’n knaap, ondanks alle ellende op de wereld.
Door de moeilijkheden heen, schittert een klein vonkje van goedheid. Door alle ziekte en dood, is er een sprankje leven te vinden, soms even, daar waar nodig. En daar mogen we dankbaar voor zijn.
Laten wij onze dankbaarheid wel eens zien, aan onze partners, aan onze kinderen, aan God?