Het is mooi om te zien hoe kinderen hun spel spelen. Meteen als ze met meerderen zijn, worden er automatisch regels verzonnen, grenzen getrokken, om het spel goed te laten verlopen. Maar ze deinzen er ook niet voor terug om de grenzen aan te passen als dat zo uitkomt. Vooral als ze achter staan in punten en dreigen te verliezen, dan wordt er plots een regel bijgesteld.
Op die manier laten ze zien dat ze grenzen nodig hebben, grenzen om te zien van waaruit gespeeld kan worden en tot hoe ver men kan gaan. En dat is ook precies de functie van wetten en regels in het volwassen leven. In de oeroude verhalen uit de bijbel lezen we hoe mensen met elkaar en met God omgaan. Ze leggen bij hun God neer, wat ze niet begrijpen. Ze stellen vragen aan hun God om te horen hoe het leven geleefd kan worden. Zo vroegen de mensen toentertijd zich af waar de grenzen liggen; wat kan wel en wat kan niet meer.
Mensen hebben die grenzen nodig, dat zagen we al bij de manier waarop kinderen met elkaar spelen. Mensen vragen om grenzen: van waaruit leef ik en tot hoe ver kan ik gaan. Deze twee aspecten zijn beide belangrijk. Als we het ene aspect van de grenzen als enige basis van het leven zien, ligt fundamentalisme op de loer. Er zijn mensen die de wet alleen zien als richtlijnen voor anderen. Zij vinden wetten overdreven en zullen er alles aan doen om ze te overtreden. Er zijn ook mensen die heel rigide met de regels omgaan. Zij volgen precies de letter van de wet. Alles dient dan omschreven te worden. Er is dan geen ruimte meer voor interpretatie en verandering.
Het zou zo moeten zijn dat de wetten aangeven waar de grenzen liggen, om dan te zien waar de ruimte is. Wij kunnen vanuit ons geloof dan zeggen: waar waait de geest, wat is de geest van de wet? En dan komen we tot een veel menselijkerwijze van wetten hanteren. Dan horen we zeggen: we kunnen handelen in de geest van de wet. We moeten ons dan afvragen waarvoor de wet is geschreven en voor wie die geldt. Zijn er soms uitzonderingen te vinden? Dan worden wetten richtlijnen.
Het gaat hier niet om de huis-tuin-en keuken regeltjes. Het gaat om de grote waarden van het leven. Het gaat bij levensgrenzen om zaken als leven en dood, eerbied en respect voor de ander, taalgebruik. Het gaat er om hoe om te gaan met medemensen en met het leven.
God is daar de oorsprong: Ik ben uw God, er zijn geen andere goden. God, als liefde, is de basis van ons leven. Vanuit dat begrip gaan we met andere mensen om. Dan is dat vanzelfsprekend met respect en eerbied, aandacht en mededogen. Echtheid en oprechtheid staan hoog genoteerd als belangrijke waarden. Want alleen als je vanuit die begrippen leeft, kun je als mensen met elkaar omgaan. Alleen als je echt bent, geen toneelstuk opvoert, geen masker draagt; dan kan de ander zien hoe hij in relatie staat met de ander. Pas in oprechtheid kan ik de ander, en mezelf, vertrouwen schenken; om van daaruit het rijk van God op te bouwen.
De kinderen voegen regels toe of halen regels weg. Net als het hun uitkomt in het spel. Soms bepaald door de sterkste, soms door de slimste, soms door allemaal samen. Dat geeft niet, zo leren ze het leven. Ze kijken welke regels er toe doen en welke niet.
Wij, volwassenen, hebben er een heel rechtsapparaat om heen gebouwd, maar het principe zou hetzelfde moeten zijn: waar waait de geest door de wet en waar zien we alleen maar de letter van de wet.
Die vraag blijft dan hangen: is het de geest of de letter die bepaalt hoe wij met mensen, met elkaar en de schepping omgaan?