Lezingen: Hand. 1,1-11; Ef. 1,17-23; Mt. 28,16-20
Zowel in de eerste lezing als in het evangelie horen we het verhaal van het afscheid van Jezus van zijn leerlingen. En we weten: een afscheid doet pijn, het is soms moeilijk te verwerken. Zeker als zo’n afscheid definitief is, zoals een overlijden. Maar Jezus’ afscheid is geen overlijden, wel een afscheid bij het leven.
Hoe voelen de leerlingen zich daarbij? En die leerlingen, wie zijn dat eigenlijk? Het zijn jonge mannen die enkele jaren voordat ze alweer afscheid van Hem moesten nemen, alles hadden achtergelaten om Jezus te volgen: hun familie, hun vrienden, hun beroep, ja misschien zelfs wel hun gezin. Waarom hebben ze dat gedaan? Omdat ze hoge verwachtingen koesterden.
En die verwachtingen, dat zijn niet de verwachtingen van Jezus zelf. Dat komt geregeld tot uiting in alle vier de evangelies, ook in het evangelie vandaag. Jezus belooft zijn leerlingen dat zij zullen worden gezegend met de Heilige Geest. Zij stellen daar geen vragen bij; ze reageren er niet eens op. Ze vragen wel of Hij nu het koninkrijk van Israël zal herstellen. Want dat is wat hen écht interesseert; dat is de verwachting die zij koesteren. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat ze Hem gevolgd zijn. Omdat ze hoopten dat Hij de Romeinse bezetter eruit zou jagen en opnieuw het koninkrijk van David op zou richten.
En misschien komt nu wel de vraag op waar wij zelf staan, wat onze verwachtingen zijn. Wat is ons geloof en wat en hoe is onze hoop? Hebben ook wij, net als de apostelen, alleen maar puur wereldlijke verlangens? Verwachten wij ook dat God die verlangens zal vervullen?
En misschien zijn we ook om een andere reden met de apostelen te vergelijken. In het evangelie hoorden we dat ze in Galilea naar de berg trokken die Jezus hen had aangewezen. En toen ze Hem zagen wierpen ze zich in aanbidding neer. Sommigen echter twijfelden. Durven wij ook wel eens te twijfelen?
Zoals altijd kunnen we toch maar het beste naar Jezus luisteren. Op de vraag van zijn leerlingen of Hij het rijk van Israël herstelt antwoordt Hij: “Het komt U niet toe dat uur te kennen dat de Vader in zijn macht heeft vastgesteld.” Hij herhaalt dat de Geest over hen zal komen. En die Geest komt niet om menselijke en wereldlijke macht te verwerven, maar om overal van Hem, van Jezus dus, te getuigen. Van Jeruzalem tot aan het einde van de wereld. En in het evangelie zegt Hij hetzelfde, alleen met andere woorden. “Maak alle die mij volgen tot mijn leerlingen”, zegt Hij daar. En Hij voegt eraan toe: “En wees er gerust op: Ik ben altijd en alle dagen met u, tot aan de voleinding van de wereld.”
De hemelvaart van Jezus is dus geen afscheid; integendeel! Het is een viering van de blijvende aanwezigheid van Jezus onder ons. En van zijn zending die Hij aan zijn leerlingen en aan ons gaf.
Die zending heeft niet te maken met puur menselijke en puur wereldlijke verlangens en verwachtingen. Het is dus ook niet verwonderlijk dat die twee mannen in witte gewaden, die twee engelen, aan de apostelen vragen waarom ze naar de hemel staan te staren. Nee, dat moeten ze niet doen, naar de hemel staren. Ze moeten zich inzetten op aarde; dat is hun opdracht. Zich inzetten voor de boodschap van Jezus, de leer van Jezus, het enige gebod van Jezus, en dat is: Hou van God en hou van de mensen.
Lieve mensen, die boodschap geldt ook voor ons: dat ons geloof niet herleid wordt tot verwachtingen en wensen waar alleen wijzelf beter van worden. Maar dat we leven naar Jezus’ woorden en daden. Met de zekerheid van de mooie belofte die Hij ooit heeft gedaan: “Wees er maar gerust op”, zegt Hij, “Ik ben altijd en alle dagen met u, tot aan de voleinding van de wereld.”
Als er vandaag iets te vieren is, dan is het wel dat Jezus blijvend onder ons zal zijn.